Hoofdstuk 9 M&O + in groepjes Havo3 2017 @ iPad
Wat ga je doen? - Hoofdstuk 9 M&O zelfstandig doornemen met behulp van de iPad. - Je doet dit in groepsverband. 3 personen is een ideale groep volgens onderzoek. maximaal 4 personen per groepje. - Lees telkens goed wat er staat. Neem de uitleg goed door; Maak de oefenopdrachten; Kijk je werk na. - Zorg dat je er samen uit komt. Lukt dat niet? Vraag de docent om hulp. Ik ga nu nieuwe begrippen bespreken. TIP: maak aantekeningen van mijn uitleg en voorbeelden die ik geef.
Tips: Soms staat er dat je dingen uit je hoofd moet leren. Dit moet je natuurlijk thuis doen. Tip 1: de PowerPoint staat op de website (www.mevrouwstals.wordpress.com) dus je kan er altijd bij, zodat je thuis kan oefenen. Soms staat er dat je dingen moet overschrijven / noteren. Tip 2: Je vaak dingen noteren in je schrift. Ben je een trage schrijver, schrijf de grote schema’s dan thuis over in je schrift, zodat je op school de belangrijke dingen doet en de docent ook om hulp kunt vragen. Bij het overschrijven heb je natuurlijk geen hulp nodig… besteed je tijd op school dus efficiënt!! (= nuttig)
Introductievraag: Wat voor kosten heb je als je een eigen restaurant gaat openen? Beschrijf alleen de kostensoorten, niet de bedragen. Doe dit samen met de mensen uit je groepje. Schrijf op het bord wat de leerlingen opnoemen. Maak meteen een verschil tussen aan de linker kant constante kosten en aan de rechter kant variabele kosten.
Soorten kosten. Je hebt verschillende soorten kosten. Kosten die je altijd hebt, ook al bereid je geen één gerecht voor en verkoop je niks. En je hebt kosten die afhankelijk zijn van de hoeveelheid gerechten die je verkoopt, namelijk je voorraad. Personeelskosten valt gedeeltelijk onder kosten die je altijd hebt (loon van de baas) en kosten die je soms hebt (weekendhulp, als je die nodig hebt..). Binnen de economie hebben wij begrippen (met afkortingen) bedacht over de verschillende kostensoorten.
Soorten kosten: TCK en TVK Uit je hoofd leren! Soorten kosten: TCK en TVK Totale Constante kosten Totale Variabele kosten De TCK veranderen niet als je meer of minder producten ga maken. Als je 0 producten produceert heb je bijv. de huurkosten, abonnementen of verzekeringen wel nog te betalen, en als je 100.000 producten produceert heb je ze natuurlijk ook! 0 producten € 1.000,- 100.000 producten € 1.000,- De TVK veranderen wel als je meer of minder producten ga maken. Als je niets bakt, hoef je ook niets in te kopen. Bak je een heleboel, dan moet je ook veel inkopen. 0 producten € 0 100.000 producten € 100.000* * (als de kosten € 1,- p/product zijn)
Soorten kosten: CK en VK Uit je hoofd leren! Soorten kosten: CK en VK Constante kosten per product Variabele kosten per product De TCK veranderen niet als je meer of minder producten ga maken. Maar als je de kosten over het aantal gemaakte producten verdeelt = CK (per product), dan wordt het naarmate het aantal toe neemt, steeds kleiner. Dus CK verandert wel. TCK = 100,- 1 stuks maken 100,- / 1 = 100,- aan CK. 2 stuks maken 100,- / 2 = 50,- aan CK. 10 stuks maken 100,- / 10 = 10,- aan CK. De TVK veranderen wel als je meer of minder producten ga maken, maar de variabele kosten per product = VK die veranderen niet. Dus VK verandert niet. Stel, ik bak een cake. Ik heb 2 eieren nodig = 2 x 10 ct. Stel, ik bak 2 cakes. Ik heb 4 eieren nodig = 4 x 10 ct. De prijs per stuk blijft 10 ct. (= VK)
voorbeelden De totale constante kosten zijn: € 20.000 De variabele kosten per product zijn: € 1,50 voorbeelden Totale Constante kosten (TCK): Veranderen niet als de productie veranderd. Ofwel het totaal bedrag is overal hetzelfde! Producten Totale constante kosten (TCK) Constante kosten per product (CK) Totale variabele kosten (TVK) Variabele kosten per product (VK) 1 10 100 1.000 10.000 € 20.000 / 1 = € 20.000 € 20.000 € 20.000/10 = € 2.000 € 20.000 € 20.000/100 = € 200 € 20.000 Constante kosten (CK): Het totaal bedrag is hetzelfde, maar is dat dan ook hetzelfde per product? Nee! € 20.000/1.000 = € 20 € 20.000 €20.000/10.000= € 2 € 20.000
voorbeelden De totale constante kosten zijn: € 20.000 De variabele kosten per product zijn: € 1,50 Variabele kosten per product (VK): Veranderen niet als de productie veranderd. Ofwel het totaal bedrag is overal hetzelfde! Producten Totale constante kosten (TCK) Constante kosten per product (CK) Totale variabele kosten (TVK) Variabele kosten per product (VK) 1 10 100 1.000 10.000 € 20.000 / 1 = € 20.000 € 1,50 * 1 = € 1,50 € 20.000 € 1,50 € 20.000/10 = € 2.000 € 1,50 * 10 = € 15,00 € 20.000 € 1,50 Totale Variabele kosten (TVK): Het bedrage per product is hetzelfde, maar is dat dan ook voor het totaalbedrag het geval? Nee! € 20.000/100 = € 200 € 1,50 * 100 = € 150,00 € 20.000 € 1,50 € 20.000/1.000 = € 20 € 1,50 * 1.000 = € 1.500,00 € 20.000 € 1,50 € 20.000 €20.000/10.000= € 2 € 1,50 * 10.000 = € 15.000,00 € 1,50
Ga na of je nu weet wat de begrippen betekenen. Totale constante kosten (TCK) Constante kosten per product (CK) Totale variabele kosten (TVK) Variabele kosten per product (VK)
Schrijf dit op in je schrift! Welke bedragen zijn altijd hetzelfde? Welke bedragen zijn altijd anders? Totale constante kosten (TCK) Variabele kosten per product (VK) Constante kosten per product (CK) Totale variabele kosten (TVK)
Ga na wat het juiste antwoord is. Schrijf dit in je schrift. Als de productie stijgt, dan zullen de totale constante kosten dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de constante kosten per product dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de totale variabele kosten dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de variabele kosten per product dalen/stijgen/gelijk blijven. Schrijf: productie = TCK …
Ga na wat het juiste antwoord is. ANTWOORDEN Als de productie stijgt, dan zullen de totale constante kosten dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de constante kosten per product dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de totale variabele kosten dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de variabele kosten per product dalen/stijgen/gelijk blijven. Schrijf: productie = TCK = zelfde
Schrijf dit in je schrift! BELANGRIJKE FORMULES! Totale Kosten = Totale constante kosten (TCK) + totale variabele kosten (TVK) OF! Totale Kosten = Totale constante kosten (TCK) + (variabele kosten per product (VK) * Q) Kostprijs (GTK) = constante kosten per product (CK) + variabele kosten per product (VK)
Kostprijs (GTK) = constante kosten per product (CK) + variabele kosten per product (VK) Als je een zo hoog mogelijke winst wil halen, moet die kostprijs dan hoog of laag zijn? Laag ! Geldt dit ook voor bedrijven die NIET als doel hebben om winst te halen (bijv. een school)? Ja, zij hebben een bepaald budget waarmee ze werken. Ook voor hun is het van belang om de kosten zo laag mogelijk te houden, zodat ze binnen het budget kunnen blijven werken.
Zorg dat je deze som zelf kunt maken DOEN: Zorg dat je deze som zelf kunt maken Imke maakt een speciale mascara met haar bedrijf. Voor het jaar 2011 zijn de volgende gegevens bekend: Productie = 3.000 stuks Totale constante kosten (TCK) = € 40.000 Totale variabele kosten (TVK) = € 30.000 Verder is de volgende informatie van belang: KOSTPRIJS (GTK) = constante kosten per product (CK) + variabele kosten per product (VK) A. Bereken de kostprijs voor het jaar 2011. B. Stel dat in het jaar 2012 Imke 6.000 mascara’s kan verkopen, we gaan er vanuit dat de totale constante kosten en de variabele kosten per product ongewijzigd blijven. Bereken de kostprijs voor het jaar 2012.
Antwoord vraag A Welke informatie weten we? Productie = 3.000 stuks Totale constante kosten = € 40.000 = TCK Totale variabele kosten = € 30.000 = TVK Gevraagd wordt de kostprijs voor 2011, die kunnen we uitrekenen door: Variabele kosten per product + constante kosten per product = VK + CK Dus: Wat zijn de variabele kosten per product? VK En wat zijn de constante kosten per product? CK
Antwoord vraag A Welke informatie weten we? Productie = 3.000 stuks TCK= € 40.000 TVK = € 30.000 Wat zijn de variabele kosten per product (VK)? Totaal bij 3.000 producten is € 30.000 Per product is dat: € 30.000 / 3.000 = € 10 Wat zijn de constante kosten per product (CK)? Totaal bij 3.000 producten is € 40.000 Per product is dat: € 40.000 / 3.000 = € 13,33 Wat is dan de kostprijs? € 10 + € 13,33 = € 23,33
Antwoord vraag B Welke informatie weten we? Productie = 6.000 stuks TCK = € 40.000 TVK = € 10 Wat zijn de variabele kosten per product (VK)? Deze blijven gelijk, dus zijn nog steeds € 10 Wat zijn de constante kosten per product (CK)? Totaal bij 6.000 producten is € 40.000 Per product is dat: € 40.000 / 6.000 = € 6,67 Wat is dan de kostprijs? € 10 + € 6,67 = € 16,67
HUISWERK Maak: uit het boek M&O hoofdstuk 9, opgave 1-2 Let op! Het boek (hst 9 M&O) gebruikt bepaalde begrippen, waarbij het volgende wordt bedoeld: Constante/variabele kosten Hierbij gaat het om de TOTALE kosten Constante/variabele kosten per …. Hierbij gaat het om de kosten per product. Noteer dit in je schrift, voordat je het huiswerk gaat maken.