ABILITY = IN STAAT ZIJN
TEGENWOORDIGE TIJD EN TOEKOMST CAN en BE ABLE TO > in staat zijn, kunnen Hebben betrekking op het HEDEN I can speak English;We can’t speak Chinese WILL BE ABLE TO > TOEKOMST Next year this baby will be able to walk CAN / CAN’T > geeft aan of je een afspraak wel of niet kunt nakomen I can’t come tonight, I have to work overtime
CAN heeft GEEN INFINITIEF I may be able to come We will be able to answer all your questions They should be able to finish their work today
She hates not being able to come *Gebruik BEING ABLE TO als –ING VORM nodig is *Gebruik HAVE/HAS BEEN ABLE TO in V.T.T. She hates not being able to come We like being able to fulfil all your wishes He has never been able to ski I have not been able to walk since my skiing accident
ABILITY / IN STAAT ZIJN in de verleden tijd Verleden tijd van CAN is COULD Deze vorm gebruiken voor situaties in het algemeen She could read when she was four He could run the marathon in less than three hours
ÉÉN ENKELE KEER (in het verleden) ALS HET GAAT OM IETS DAT JE MAAR EEN KEER GEDAAN KON KRIJGEN GEBRUIK JE MANAGED TO DO SUCCEEDED IN DOING WAS/WERE ABLE TO DO How did you manage to fix your bike? Did you succeed in winning the match?
WAS NIET IN STAAT / KON NIET GEBRUIK ALTIJD COULDN’T VOOR SITUATIES IN HET ALGEMEEN VOOR EENMALIGE GEBEURTENISSEN I COULDN’T TELL THE TIME UNTIL I WAS SEVEN I COULD’NT GET OUT OF BED TODAY WE COULDN’T HEAR WHAT HE SAID