Welkom havo 4..

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Hoofdstuk 2: Geld en ruil
Advertisements

Hoofdstuk 2: geld en ruil
Economie Paragraaf
1.2 Binnenkomst Nakijken herhaling 1.1 Uitleg 1.2 Lezen 1.2
Lesbrief Crisis HAVO 4.
Welkom havo 4..
Welkom havo 4..
Welkom Havo 5..
Welkom havo 3..
Welkom VWO 5..
Welkom VWO 5..
Welkom Havo 5..
Welkom havo 4..
Beste Havo 4..
Welkom havo 4..
Welkom havo 3..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom VWO 5..
Welkom VWO 5..
Welkom vwo 4..
Geld Inleiding.
Welkom havo 4..
Welkom havo 3..
Beste ath 4..
Beste ath 4..
Welkom havo 4..
Welkom VWO 5..
Beste Havo 4..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom VWO 5..
Welkom Havo 5..
Welkom VWO 5..
Welkom havo 4..
Welkom havo 3..
Welkom VWO 5..
Welkom VWO 5..
Welkom VWO 5..
Welkom VWO 5..
Beste Havo 4..
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Beste Havo 4..
Welkom havo 3..
Welkom havo 3..
Welkom Havo 5..
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Welkom 4 Havo..
Beste ath 4..
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Beste havo 4..
Beste ath 4..
Welkom Havo 5..
Beste ath 4..
Beste ath 4..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom VWO 5..
Welkom Havo/vwo 3..
Welkom 4 Havo..
Welkom 4 Havo..
Beste havo 4..
Beste ath 4..
Welkom Havo 5..
Maatschappelijke geldhoeveelheid
Inflatie en koopkracht
Maatschappelijke geldhoeveelheid
Havo 4 Hoofdstuk 1 Schaarste en welvaart.
Transcript van de presentatie:

Welkom havo 4.

Agenda: Korte terugblik vorige les Opgave 2.1 t/m 2.11 De verschillende rollen van geld.

Korte terugblik: (stukje theorie). Er zijn al een aantal belangrijke economische begrippen de revue gepasseerd. Denk aan: consumentenvertrouwen, bestedingen, productie en werkgelegenheid. De relatie die ze tot nu toe hebben gelegd is Consumentenvertrouwen daalt, dalen de bestedingen, daardoor daalt de productie en daalt de werkgelegenheid. Dit betekend ook: consumentenvertrouwen stijgt, bestedingen stijgen, daardoor stijgt de productie en stijgt de werkgelegenheid.

Stukje rekenwerk: Als we een procentuele verandering willen berekenen gebruiken we de formule (nieuw – oud ) / oud * 100 % Cq: ik had 5 knikkers, nu heb ik 7 knikkers, dan is het aantal knikkers toegenomen met (7 -5 ) / 5 * 100% = 40%.

Terugblik Het ECB kan de economie beïnvloeden door de rente te verlagen/verhogen. Dit heeft gevolgen voor de bestedingen, maar mogelijk ook voor het prijspeil (inflatie/deflatie). De overheid kan de economie beïnvloeden door overheidssalarissen/belastingen te verhogen/verlagen. Dit heeft invloed op het overheidstekort/overschot, wat weer invloed heeft op de overheidsschuld. De prijs van goederen wordt bepaald door de vraag en aanbod van het goed. Hoe meer vraag er naar een goed is (hoe meer mensen het dus willen kopen) hoe hoger de prijs wordt. Hoe lager de vraag naar een goed is (hoe minder mensen het dus willen kopen) hoe lager de prijs wordt. Hoe hoger het aanbod naar een goed is (hoe meer mensen het willen verkopen) hoe lager de prijs wordt (tenslotte, meer aanbod zorgt voor meer concurrentie). Hoe lager het aanbod naar een goed is (hoe minder mensen het willen verkopen) hoe hoger de prijs wordt (tenslotte, minder aanbod zorgt voor minder concurrentie).

Terugblik We hebben eerst gekeken naar schaarste. Absolute schaarste was als er een gebrek was aan spullen: hongersnood. Bij economie hebben we het over schaarste als er inspanning voor de productie moet worden geleverd. Tijd is ook schaars, tenslotte zit maar 24 uur in een dag. De keuzes die we maken gaan altijd ten koste van alternatieven (uur tv kijken gaat ten koste van uur hw maken). De kosten van de alternatieve die we niet kiezen noemen we opoffering kosten. Als het goed is zijn de opofferingskosten van het een na beste alternatief lager dan de opbrengst van de gemaakte keuze.

terugblik Iedereen heeft een bepaald budget waarmee hij een aantal producten kan kopen. Wanneer we grafisch weergeven welke keuze hij kan maken tussen twee producten met zijn budget noemen we dat een budget lijn. Wanneer ze budget groter wordt gaat de budgetlijn omhoog, wanneer ze budget kleiner wordt gaat de budgetlijn omlaag. Door verandering van de prijs van de producten kan de budgetlijn veranderen.

Ter introductie. Lees 2.1 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit tot de paragraaf transactiekosten. Maak opgave 2.1 en 2.2 5 6 4 2 3 1 6 minuten de tijd, de eerste 3 minuten werk je zelfstandig. Eerder klaar? Kan je verder met opgaves 2.3 en 2.4 Kom je er niet uit, lees de tussengelegen stukken theorie nogmaals goed door of stel een vraag.

Transactiekosten. Zijn alle kosten die gemaakt worden wanneer twee partijen willen ruilen. Denk aan: wanneer je iets koopt wil je goed geïnformeerd zijn, de tijd die je daaraan besteed zijn transactiekosten. Maar ook: terug naar de winkel voor garantie valt onder transactiekosten.

Lees het stukje transactiekosten Maak opgaves 2.3 t/m 2.5 4 5 3 2 1 5 minuten de tijd. Eerste 2 minuten zelfstandig. Eerder klaar? Kan je verder met opgaves 2.6 en 2.7 Lees hiervoor is geld te vertrouwen. Kom je er niet uit, lees de tussengelegen stukken theorie nogmaals of stel een vraag.

Is geld te vertrouwen? Nominale waarde: de waarde die wij aan geld hebben toegekend, dus een 10 euro biljet heeft de nominale waarde 10, een 25 euro biljet de nominale waarde van 25. de intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal, bij een 10 euro biljet is de intrinsieke waarde veel lager. Dit systeem werkt omdat we erop vertrouwen dat we met geld kunnen betalen, wanneer dit vertrouwen weg valt ontstaat er hyperinflatie, grote prijsstijgingen. Mensen gaan dan weer ruilen in natura. Het geld wordt niet meer geaccepteerd als betaalmiddel. Geld op je bankrekening noemt men giraal geld, geld in je portemonnee (munten en bankbiljetten) noemt men chartaal geld.

Lees is geld te vertrouwen en chartaal en giraal geld en maak opgaves 2.6 t/m 2.9. 5 6 4 2 3 1 6 minuten de tijd, de eerste 3 minuten werk je zelfstandig. Eerder klaar? Kan je verder met opgaves t/m 2.11 (is ook HW) Kom je er niet uit, lees de tussengelegen stukken theorie of stel een vraag.

Tot slot: functies van geld Belangrijkste functie: Betaalmiddel: je kunt er goederen en diensten mee aanschaffen. Maar ook: Rekenmiddel: je kan de waarde van goederen en diensten vast stellen. Spaarmiddel: je kunt het bewaren

4 5 3 2 1 Maak opgaves 2.10 en 2.11 5 minuten de tijd. Eerder klaar? Je bent klaar voor vandaag. Kom je er niet uit, lees de tussengelegen stukken theorie of stel een vraag.

Terugblik afgelopen les: Intrinsieke waarde geld: waarde van het materiaal. Nominale waarde geld: waarde wat op het biljet staat. Geld werkt zolang we erop vertrouwen dat het overal geaccepteerd wordt. Transactiekosten zijn kosten die gepaard gaan met het ruilen tussen 2 partijen. Geld kan fungeren als betaalmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel.