Gedrag in organisaties Hoofdstuk VII Guido Valkeneers Gedrag in organisaties. De basis
Doelstellingen I Na de studie van dit hoofdstuk ben je in staat om: - een omschrijving te geven van wat een groep is; - een onderscheid aan te duiden tussen een formele en een informele groep; - een bespreking te geven van hoe groepen zich ontwikkelen; - een bespreking te geven van het conformisme- experiment van M. Sherif en S. Asch; - aan te geven hoe E. Mayo aangetoond heeft dat groepsnormen een invloed hebben op het gedrag van de groepsleden; Gedrag in organisaties. De basis
Doelstellingen II Na de studie van dit hoofdstuk ben je in staat om: - aan te geven hoe groepsrollen ontstaan en de betekenis hiervan toe te lichten; - de invloed van de Hawthorne-experimenten voor de OG als wetenschap aan te geven; - aan te tonen hoe sociale facilitatie en belemmering een gemeenschappelijke verklaring hebben; - uit te leggen wat ‘social loafing’ betekent en hoe de impact hiervan beperkt kan worden; Gedrag in organisaties. De basis
Doelstellingen III Na de studie van dit hoofdstuk ben je in staat om: - uit te leggen hoe de leden van een groep in overleg met elkaar tot een besluit kunnen komen; - uit te leggen wat de betekenis is van groepsdenken; - de mogelijkheden en beperkingen van brainstorming en de Delphi-techniek aan te geven; - aan te geven hoe groepsrivaliteit kan ontstaan en hoe die kan escaleren; - te bespreken welke remedie er bestaat tegen ongezonde rivaliteit tussen groepen. Gedrag in organisaties. De basis
7.1 Wat is een groep? “Twee of meer personen die met elkaar omgaan, een gezamenlijk doel hebben, collectieve normen delen en een groepsidentiteit hebben.” Formele groepen: - bevelgroep; - taakgroep. Informele groepen: - vriendengroep; - belangengroep. Gedrag in organisaties. De basis
7.2 De groepsformatie Tuckman & Jensen (1977) onderscheiden vijf fasen in de groepsvorming: - oriëntatiefase; - conflictfase; - stabilisatiefase; - prestatiefase; - afsluitingsfase. Veel groepen blijven steken in de conflict- of stabilisatiefase en bereiken nooit de prestatiefase. Gedrag in organisaties. De basis
7.3 Groepsrollen en -normen Een rol is een geheel van gedragspatronen die verwacht worden van iemand met een bepaalde positie in een groep. Rolverwachting versus rolperceptie. Rolambiguïteit: onduidelijke rol. Rolconflict: ofwel binnen één rol; ofwel tussen diverse rollen. Rol-overload: het wordt allemaal te veel. Gedrag in organisaties. De basis
7.3 Groepsrollen en -normen Status kan gebaseerd zijn op diverse elementen: - toegewezen, of verworven; - heeft impact op groepsgedrag. Culturen vertonen grote verschillen in de toekenning van status, maar ook in de waardering hiervan (cf. Hofstede: culturele dimensies). Gedrag in organisaties. De basis
7.3 Groepsrollen en -normen In een groep ontstaan normen over hoe men zich dient te gedragen of uit te drukken, over hoe men moet denken. Kan betrekking hebben op: - hoe hard moeten we werken; - wat moeten we wel/niet rapporteren aan leidinggevenden; - hoe medewerkers met elkaar omgaan; - … Gedrag in organisaties. De basis
7.3 Groepsrollen en -normen Enkele experimenten over het ontstaan van groepsnormen: - autokinetisch effect individueel en in groep (M. Sherif); - conformisme-experiment (S. Asch); - gevangenisexperiment (Zimbardo). Gedrag in organisaties. De basis
7.3 Groepsrollen en -normen Hoe komen deze normen tot stand? - informeel (zie experimenten); - mogelijk ook door: - een statement van de leider; - een kritisch voorval in de geschiedenis; - het eerste gedrag dat gesteld wordt; - door overdracht van een andere groep; - …? Gedrag in organisaties. De basis
7.3 Groepsrollen en -normen Wat zijn de effecten van deze groepsnormen? Experimenten van E. Mayo: - Heeft de belichting effect op de productie? - Observatie van kleine groep medewerkers. - Hebben beloningen invloed op de productie? Conclusie: groepsnormen hebben belangrijke impact op productie. Gedrag in organisaties. De basis
7.4 Kansen en risico’s in de groep Kansen: groepsleden kunnen elkaar steunen; groepsleden kunnen elkaar informeren; lidmaatschap verschaft status in de organisatie; de groep zorgt voor kenniscreatie (Nonaka & Takeuchi). Anderzijds… Gedrag in organisaties. De basis
7.4 Kansen en risico’s in de groep Bedreigingen I: Sociale facilitatie en belemmering. Eenzelfde fenomeen? 1. aanwezigheid van ‘socius’ zorgt voor ‘arousal’; 2. dominante respons wordt geactiveerd; 3. in geval van eenvoudig gedrag treedt facilitatie op; 4. in leerprocessen treedt belemmering op. Gedrag in organisaties. De basis
7.4 Kansen en risico’s in de groep Bedreigingen II Lijntrekken of Ringelmann-effect. Groepsgewijze trekken aan een touw levert minder resultaat op dan de som van de individuele resultaten. Gedrag in organisaties. De basis
7.4 Kansen en risico’s in de groep Bedreigingen II Lijntrekken of Ringelmann-effect. Resultaten werden vaak bevestigd. Hoe kunnen we dat verklaren? Het effect treedt vooral op als: - weinig belangrijke/oninteressante taak; - individuele bijdrage is niet traceerbaar; - leden veronderstellen dat de anderen lijntrekken. Hoe beperken van dit effect? Gedrag in organisaties. De basis
7.5 Besluitvorming in groepen E. Schein stelt dat er vijf mogelijkheden zijn om tot een besluit te komen in een groep: - op basis van autoriteit; - op basis van een minderheid; - op basis van een meerderheid; - op grond van consensus; - op basis van unanimiteit. Gedrag in organisaties. De basis
7.5 Besluitvorming in groepen Gedrag in organisaties. De basis
7.5 BESLUITVORMING IN GROEPEN Voordelen van besluiten in groepen: - groep is beter geïnformeerd; - diversiteit van deskundigheden; - diversiteit van opvattingen; - implementatie van besluit verloopt gemakkelijker… Hoewel… Gedrag in organisaties. De basis
7.5 BESLUITVORMING IN GROEPEN Nadelen van besluitvorming in groepen: Groepsdenken (‘groupthink’). Janis zal een aantal politieke blunders (achteraf) uitleggen door ‘groupthink’, maar het fenomeen werd ook experimenteel vastgesteld. Gedrag in organisaties. De basis
7.5 BESLUITVORMING IN GROEPEN Wat zijn de symptomen van groepsdenken? - groep is onkwetsbaar; - alle kritiek wordt weggepraat; - groepsleden die twijfelen uiten de twijfels niet; - groep streeft naar consensus; - groepsleden worden onder druk gezet om akkoord te gaan. Wat zijn de gevolgen hiervan? Gedrag in organisaties. De basis
7.5 BESLUITVORMING IN GROEPEN Welke maatregelen kunnen genomen worden om dit groepsdenken te beperken? - kritiek stimuleren; - advocaat van de duivel aanstellen; - maak gebruik van subgroepen; - denk nog na over eerder verworpen voorstellen; - groepsleider staat open voor andere meningen; - beperk het aantal groepsleden. Gedrag in organisaties. De basis
7.5 BESLUITVORMING IN GROEPEN Alternatieve besluitvorming in groepen - brainstorming Gedrag in organisaties. De basis
7.5 BESLUITVORMING IN GROEPEN Evaluatie brainstorming: “Het blijkt bijzonder moeilijk om de gegrondheid van brainstormtechnieken op enigerlei prestatiegebied aan te tonen en de hardnekkige populariteit ervan is dan ook duidelijk ondoordacht” (Craeynest et al., 2008, p. 276) Gedrag in organisaties. De basis
7.5 BESLUITVORMING IN GROEPEN Delphi-techniek Kan ervoor zorgen dat het bekende duw- en trekwerk bij de besluitvorming achterwege blijft. Kan eventueel met gebruik van de pc gebeuren. Resultaten van dit type van besluitvorming blijken gunstig in diverse situaties. Gedrag in organisaties. De basis
7.6 Relaties tussen groepen Het Robbers Cave-experiment (M. Sherif): - de jongens werden op toeval ingedeeld in twee groepen; - na een week werden wedstrijden tussen de twee groepen gehouden. Gedrag in organisaties. De basis
7.6 Relaties tussen groepen Het Robbers Cave-experiment (M. Sherif): - de jongens spraken over ‘wij’ en ‘zij’ en omschreven de ‘zij’-groep in negatieve termen; - na enige tijd ontstonden scheldpartijen, vijandigheden, rooftochten…; - meer contacten tussen de groepen leverden… alleen meer problemen op; - enige oplossing was gezamenlijke doelstellingen. Gedrag in organisaties. De basis
7.6 Relaties tussen groepen Intergroepsdifferentiatie kan zeer gemakkelijk ontstaan; gevolgen: - ‘outgroup homogeneity effect’; - ‘accentuation effect’; - ‘illusory correlation effect’. Hoe kunnen we dat verklaren? Tjafel & Turner: sociale identiteitstheorie, d.w.z. groepslidmaatschap bepaalt identiteit, met alle gevolgen van dien. Welke remedie? Gedrag in organisaties. De basis
Gedrag in organisaties Hoofdstuk VII Guido Valkeneers Gedrag in organisaties. De basis