Leesvaardigheid Lezen en leestoetsen
▪ 1. Gouden tip voor leestoetsen ▪ 2. Hoe pak je leestoetsen aan? ▪ 3. Wat doe je bij onbekende woorden? ▪ 4. Hoe gebruik je een woordenboek? ▪ 5. Vraagsoorten
1. Gouden tip voor leestoetsen Stel jezelf altijd deze vraag: ▪ Waar staat mijn antwoord in de tekst? Als je dit niet kunt beantwoorden, is je antwoord meestal fout!
Hoe pak je leestoetsen aan? Stappenplan ▪ Oriënterend lezen ▪ Opdrachten lezen ▪ Leesstrategie toepassen (globaal, precies en/of zoekend lezen) ▪ Vraag beantwoorden ▪ Antwoord juist formuleren ▪ Antwoord controleren
Hoe pak je leestoetsen aan? Oriënterend lezen 1. Bekijk de tekst. – Kijk naar de titel. – Kijk naar foto’s en plaatjes bij de tekst. – Kijk naar lijstjes, rijtjes of schema’s die er misschien bij staan. – Kijk naar tussenkopjes. – Kijk naar de bron. – Let op anders gedrukte letters (vet, GROOT, cursief of gekleurd). 2. Lees de eerste alinea. 3. Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?
Leesstrategie toepassen 1.Globaal lezen -Lees de eerste en de laatste zin van iedere alinea 2.Precies lezen -Lees de tekst vanaf het begin tot en met het eind. 3.Zoekend lezen -Kijk naar titels en tussenkopjes om je antwoord snel te vinden -Kijk naar anders gedrukte woorden (afbeeldingen, tekens, etc.)
Leesstrategieën toepassen 1.Oriënterend lezen > onderwerp > een of twee woorden. 2.Globaal lezen > deelonderwerpen alinea’s. 3.Precies lezen > hoofdgedachte > minisamenvatting van de hele tekst in een volledige zin. 4.Zoekend lezen > als je snel iets wil opzoeken in de tekst.
3. Wat doe je bij onbekende woorden? Als je een onbekend woord tegenkomt, maak je gebruik van woordraadstrategieën. -Zoek naar een synoniem -Zoek naar een omschrijving -Zoek naar een voorbeeld -Zoek naar een tegenstelling -Zoek naar een bekend woorddeel -Zoek de betekenis op in een woordenboek Bekijk het filmpje over woordraadstrategieën!
4. Hoe gebruik je een woordenboek? -De woorden in het woordenboek staan op alfabetische volgorde (a, b, c, … x, y, z) -Je zoekt naar de grondvorm van het woord Bomen > boom Bureautje > bureau Waardeloze > waardeloos Haal > halen - Je zoekt naar de passende betekenis (sommige woorden hebben meerdere betekenissen)
5. Vraagsoorten 1.Meerkeuzevragen 2.Waar of niet waar 3.Invulvragen 4.Vragen over specifieke alinea 5.Open vragen
5. Vraagsoorten Meerkeuzevragen 1.Markeer de zin of alinea waar het om gaat. - 1 of meer alinea’s genoemd > antwoord staat in dat hele gedeelte - 1 zin genoemd > antwoord staat in de rest van de alinea 2.Lees gemarkeerde gedeelte en onderstreep signaalwoorden en dubbele punten (daar staat vaak het antwoord). 3.Onzinantwoorden eruit halen (meestal 2 van de 4). 4.Vergelijk andere antwoorden met het gemarkeerde gedeelte. 5.Kies het allerbeste antwoord. 6.Controleer je antwoord.
5. Vraagsoorten Waar of niet waar 1.Markeer de alinea(‘s) waar het om gaat. 2.Lees gemarkeerde gedeelte en onderstreep signaalwoorden en dubbele punten. Een bewering is pas waar als alles klopt, dus: 3.Controleer of elk deel van de bewering klopt en onderstreep waar het staat.
5. Vraagsoorten Invulvragen 1.Begrijp de mogelijke antwoorden. 2.Lees tot het gat én een zin verder. 3.Haal onzinantwoorden eruit. 4.Vergelijk andere antwoorden met gemarkeerde gedeelte > let op signaalwoorden. 5.Kies het allerbeste antwoord. 6.Controleer je antwoord (past het in de hele tekst?).
Ten slotte ▪ Let heel goed op hoe je je antwoord opschrijft! ▪ Wees kritisch op je gegeven antwoord. ▪ Heb je antwoord gegeven op de vraag? ▪ Heb je de gehele vraag beantwoord? Bijvoorbeeld: ▪ Noteer het verschil tussen … en … Zorg dat je beide voorbeelden benoemt!
Succes!