Pag 90 t/m 106
Wat gaan we doen vandaag? Huiswerk af? Controle………. Huiswerk voor maandag 11 april: Opgave 1t/m 6 pag. 98 Terugblik op vorige week, werken in tweetallen Uitleg afschrijven naar aanschafwaarde en afschrijven naar boekwaarde Nakijken huiswerk Nieuwe opgaven maken
Bespreek in tweetallen en schrijf op wat is: 1.Grondstoffen? 2.Hulpstoffen? 3.DPM? 4.Vervangingswaarde DPM? 5.Welke (3) kosten komen er bij voorraad? 6.Afschrijving? 7.Technische levensduur? 8.Economische levensduur? 9.Afschrijven naar boekwaarde? 10.Restwaarde? 11.Geef 4 voorbeelden van diensten van derden
Vorm groepjes van vier personen en vergelijk de antwoorden. Kom tot eenduidige antwoorden
kostensoorten Met welke kostensoorten heeft een bedrijf te maken? Kosten van grondstoffen en hulpstoffen Kosten van gebouwen, machines enz. (dpm’s) Kosten van arbeid Kosten van diensten van derden Kosten van kostprijsverhogende belastingen en heffingen
voorraadkosten Welke kosten zitten er aan het hebben van voorraad? De drie R’s Ruimte Rente Risico
Levensduur van een dpm Technische levensduur Economische levensduur Technisch: hoe lang gaat het dpm mee? Economisch: hoe lang duurt het voordat een nieuw dpm het werk efficiënter dan verrichten?
Afschrijving Wat is afschrijving? De waardevermindering van een dpm gedurende een jaar Wat is de restwaarde? De waarde van het dpm als het is afgeschreven Afschrijving = (aanschafwaarde – restwaarde) : levensduur Bv : 4 = euro/jaar
Twee manieren van afschrijven Afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde Filmpje afschrijven naar aanschafkosten filmpje kosten van duurzame productiemiddelen filmpje over afschrijven naar aanschaf- en boekwaarde
Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde
Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde In voorbeeld wordt met 20% van de boekwaarde afgeschreven
Nakijken huiswerk: Opgave 1t/m 6 pag. 98
Antwoord opgave 1 pagina x 0,28 = 131, x 0,32 = 150, x 1,60 = 832, x 1,90 = 988,00 Totaal 962, ,40 Verschil 1138,40 – 962,60 = 175,80
Antwoord opgave 2 pagina 98
Antwoord opgave 3 pagina 98
Opgave 4 pagina 98
Opgave 5 pagina 99
Opgave 6 pagina 99
Opgave 7 pagina 99
Opgave 8 pagina 99
Huiswerk voor maandag 18 april Pagina 319 Opgave 1 t/m 12