VRIJDAG 4 MAART NEDERLANDS. PROGRAMMA 15 minuten lezen Herhalen hoofdstuk 4 Oefeningen maken (TEST of oefenen op de site NN)

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

De samengestelde zin.
Uitleg bijwoordelijke bepaling (bwb)
Herhaling van hoofdstuk
Uitleg meewerkend voorwerp (mv)
naamwoordelijk gezegde
Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Taaloefeningen.
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Fouten met verwijswoorden
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
DE SAMENGESTELDE ZIN HOOFDSTUK 2.
KOMMAGEBRUIK.
Stappenplan ontleden Enkelvoudige zinnen.
Uitleg bijvoeglijke bepaling (bvb)
Grammatica Nederlands
Nederlands Woordsoorten.
HERHALING ZINSLEER.
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Taaloefeningen.
Toets periode 2 4 havo.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
QUIZ hoofdstuk 1.
Uitleg persoonsvorm (pv)
Meervoudig samengestelde zinnen
Huiswerk grammatica/ spelling
Taaloefeningen.
GRAMMATICA Groepjes woorden uit een zin die bij elkaar horen:
Feiten, meningen en argumenten
Voegwoorden.
Tussenletters in samenstellingen
Woordsoorten Maud Hutten.
Taaloefeningen.
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Woordsoorten benoemen
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
 Bepaald?  Bepaald:De het  Bepaald: de het  Onbepaald?
Nederlands Vrijdag 11 maart 2VA.
Samengestelde zin + Tussenletters in samenstellingen.
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
1.7 Iedereen is bezig Samengestelde zinnen. Opa heeft alles wat zijn hartje begeert. Opa wil graag een hut hebben. Kun je hier één zin van maken?
Werkwoordsvormen, voorzetsels en voegwoorden
TAAL BIJ TOETSEN Extra uitleg bij een aantal lastige kwesties.
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
SAMENGESTELDE ZINNEN Hoofdzin en bijzin. Wat gaan we deze les leren? Wat zijn samengestelde zinnen? Wat is een bijzin? Wat is hoofdzin?
Nevenschikking of onderschikking?
Grammatica zinsdelen 2vwo, periode 2a.
Woordenschat H4 In deze powerpoint: Opfrissen: Wat is een voorzetsel?
Betrekkelijk voornaamwoord
Woordbenoemen Groep 6 en 7.
3a Grammatica
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
De samengestelde zin.
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Taal en woordenschat h3 Werkwoorden met vaste voorzetsels
Grammatica Hoofdzin en bijzin.
voorzetselvoorwerpszin
Lijdendvoorwerpszin, onderwerpszin en bijwoordelijke bijzin
Tussenletters in samenstellingen
Nevenschikking en onderschikking
Meewerkendvoorswerpzin
Bijzin als zinsdeel Gezegdezin.
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
Samengestelde zinnen.
Nevenschikking en onderschikking
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
WOORDSOORTEN HAVO-2.
Transcript van de presentatie:

VRIJDAG 4 MAART NEDERLANDS

PROGRAMMA 15 minuten lezen Herhalen hoofdstuk 4 Oefeningen maken (TEST of oefenen op de site NN)

LEZEN  Feit:  Iets is waar of onwaar, je kunt dit controleren.  Bijvoorbeeld: Berlijn is de hoofdstad van Duitsland.  Bijvoorbeeld: Madrid is de hoofdstad van Frankrijk.  Mening/standpunt:  Wat iemand van iets vindt. Je kunt het eens of oneens zijn met een mening.  Bijvoorbeeld: Ik vind woensdag de leukste dag van de week.  Te herkennen aan: ik vind, volgens mij, lijkt mij etc.  Argument;  Een argument gebruik je om te zeggen waarom je een bepaalde mening hebt.  Want, omdat, namelijk, immers

 Onderwerp van een tekst (één of een paar woorden)  Tekstverbanden (H3 blz. 92)

WOORDENSCHAT  Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel: vertrouwen op, beschikken over, zich schamen voor.  Zelfstandig naamwoord, werkwoord en vast voorzetsel (ZN + WW + VZ): een hekel hebben aan, last hebben van, gehoor geven aan, een beroep doen op.  Bijvoeglijk naamwoord, werkwoord en een vast voorzetsel (BN + WW + VZ): zeker zijn van, kwaad zijn op

 Met uitzondering van, in verband met, met het oog op, in plaats van  voorzetseluitdrukkingen  Kun je vervangen door één voorzetsel  Ten behoeve van  voor  Met ingang van  per

 Woordbetekenissen tekst 2

 Opdracht 7  Opdracht 6  Opdracht 5

GRAMMATICA ZINSDELEN  Een samengestelde zin bestaat uit meer dan één persoonsvorm.  Ik koop geen cd’s, want ik gebruik altijd mijn iPod.  Moeder zei tegen Roodkapje dat ze op het pad moest blijven.  Een enkelvoudige zin heeft slechts één persoonsvorm.  Konijnen kunnen in het wild wel tien jaar oud worden.  Mijn broer viert vandaag zijn verjaardag.

 Nevenschikking Een samengestelde zin bestaat uit twee hoofdzinnen of een hoofdzin en twee bijzinnen: [hoofdzin] + [hoofdzin] [hoofdzin + (bijzin) + (bijzin)] Je kunt deze zinnen herkennen aan de nevenschikkende voegwoorden: en, of, maar, want, dus. De businessclass is duur, maar je hebt er wel goede plaatsen. Loes heeft haar ogen verbrand in de zon en dat kan blijvende schade opleveren.

 Onderschikking Een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. [hoofdzin + (bijzin)][(bijzin) + hoofdzin] De bijzin is dan onderdeel van de hoofdzin. Je kunt deze zinnen herkennen aan de onderschikkende voegwoorden: dat, aangezien, als, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, opdat, sinds, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra. Sinds ze contactlenzen draagt, ziet Petra er veel leuker uit. Opdat zij objectief zal rechtspreken, draagt Vrouwe Justitia een blinddoek.

 Ook leren: extra stencil!

GRAMMATICA WOORDSOORTEN Voegwoorden worden gebruikt om zinnen, woorden en woordgroepen met elkaar te verbinden. Er zijn twee soorten voegwoorden: Nevenschikkende voegwoorden (en, of, maar, want, dus) Onderschikkende voegwoorden (dat, aangezien, als, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, opdat, sinds, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra)

 Nevenschikkende voegwoorden verbinden:  Twee hoofdzinnen  Twee bijzinnen  Twee woordgroepen  Twee woorden  Onderschikkende voegwoorden verbinden:  Een hoofdzin met een bijzin  Een bijzin met een bijzin van een lager niveau

Bijzinnen zonder onderschikkend voegwoord Niet alle bijzinnen beginnen met een onderschikkend voegwoord. Een bijzin kan ook beginnen met: Een vragend voornaamwoord (bv. wat) Een bijwoord (bv. waarover) Een voorzetsel (bv. aan) Het telwoord hoeveel

 ZNAANW. VNW  BLWVR. VNW  OLWONBEP. VNW  BNVZ  ZWWBW  HWWBEP. HOOFDTELW  KWWBEP. RANGTELW  PERS. VNWONBEP. RANGTELW  BEZ. VNWNS. VGW  WEDIG. VNWOS. VGW  WED. VNWONBEP. HOOFDTELW blz

SPELLING  Tussenletters in samenstellingen  Persoonsvorm in een samengestelde zin

TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN  Samenstelling: wanneer je twee woorden aan elkaar plakt. Voorbeeld: huis + deur = huisdeur.  Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen:  n, en, e, s

 Toevoegen van een –(e)n-:  Als het eerste deel van een samenstelling een zelfst. nw is dat alleen een meervoud op –en heeft.  Boekenbal, hondenriem

 Toevoegen van een –e-:  Het eerste deel heeft geen meervoud: gerstebier  Het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: maneschijn, Koninginnedag.  Het eerste deel heeft (ook) een meervoud op –s: postcode- postcodes-postcodeboek; groenten/groentes- groentewinkel  Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: rijkelui, brekebeen.  Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: beresterk

 Toevoegen van een –s-:  Als je de –s- hoort in de samenstelling, dan schrijf je die ook.  Soms begint het tweede deel van een samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een ander woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de –s- dan alleen als je hem bij de vervanging hoort: oorlogsschip, want oorlogsbuit; mijnwerkersstaking, want mijnwerkerslamp. Maar: hoofdstraat, want hoofddoek.

PERSOONSVORM IN SAMENGESTELDE ZIN  Een samengestelde zin heeft altijd meer dan één persoonsvorm.  Je vindt de persoonsvorm in een samengestelde zin op de volgende manier:  Verander de werkwoorden van tijd. De werkwoorden waarbij dit kan zijn persoonsvormen.  De journalist vertelde dat de generaal met de minister had overlegd wanneer de F16’s het bombardement zouden uitvoeren.