Thema 5: Evolutie (en ordening) = biodiversiteit B

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Indeling van het dierenrijk.
Advertisements

Evolutie Analoge en homologe organen.
Zoogdieren Koen Wiersma Groep 6b 7 mei 2012.
Basisstof 7: Onderzoeksmethoden
Argumenten voor evolutie
CLASSIFICEREN VAN DIEREN
Dieren Door ELIAS EN CASPER.
Evolutie Thema 6.
Ordening samenvatting.
Kennis maken met biologie
Gewervelde.
Natuur- weten-schappen
Bacteriën Schimmels Planten Dieren
Allemaal beestjes Wereldoriëntatie les 1.
Thema 1 Stofwisseling Basisstof 4 K4
Evolutie Thema 6.
Evolutie Duurt miljoenen jaren.
Classificeren van dieren
DE PAPEGAAI.
Dieren met een wervelkolom
Ademhaling en Verbranding
De chordadieren Michelle borghers.
Vorige keer…. De evolutietheorie gaat uit van: - Verandering in genotypen - Natuurlijke selectie - Het ontstaan van nieuwe soorten Mutanten binnen een.
Thema 5: Erfelijkheid en evolutie
B. Stof 4 Ordening van organismen
Extra Basisstof 9: De levenscyclus van de bruine kikker
Argumenten voor evolutie
13.3 Soorten veranderen Evolutie.
Geleedpotigen en gewervelden
Leskaart 2: Metamorfose
Vissen of walvisachtigen Gebruikte symbolen Ga naar mijn volgende dia Ga naar mijn voorgaande dia Ik wil nog even mijn informatie raadplegen.
Charles Darwin Evolutietheorie. een geleidelijke ontwikkeling waarbij uit eenvoudig gebouwde soorten nieuwe ingewikkelder gebouwde soorten ontstaan.
Bacteriën Schimmels Planten Dieren
Hoofdstuk 3 Paragraaf 1: Skelet en houding. Wat gaan we doen vandaag?  Bespreken paragraaf 1  Maken opdracht 1 t/m 7  Maken werkblad.
PP Thema 2 ZW klas 3. §1 Organismen ordenen Een organisme is een levend wezen. Ordenen is organismen in groepen indelen. Je doet dit door naar de kenmerken.
Gewervelde dieren Tweezijdig symmetrisch. Gewervelde dieren Inwendig skelet.
Examentrainer 1 Inleiding in de biologie ©JasperOut.nl.
Planten Dieren Bacteriën Schimmels
Thema 4: Ordening Het dierenrijk (1).
Thema 4 Ordening.
1HA2 Ordening.
Stevigheid & beweging.
Gewervelde dieren.
ROOFVOGELS EN UILEN LES 13 – BLOKBOEK NATUUR.
Blokboek - Natuur 7 Les 1 - Zoogdieren.
De biologie quiz Petje op Petje af.
Erfelijkheid en evolutie
Koudbloedige en warmbloedige dieren
Verbranding en ademhaling
Thema 5: : Evolutie (en ordening) ook wel biodiversiteit genoemd B
Indeling van het dierenrijk
Bouw van gewervelde dieren
Botten, gewrichten en spieren
2.5 skelet en leefwijze 1 H/V.
Ordening Hoofdstuk 4.
Naturalis 6 Deel 2 Thema 3 EVOLUTIE.
Vandaag Les 6: Dieren Wat Tijd Start 5 Schimmelbrood : opdracht
Thema 5, evolutie.
Paragraaf 4: Dieren bewegen
Ademhaling en Verbranding
Transcript van de presentatie:

Thema 5: Evolutie (en ordening) = biodiversiteit B Thema 5: Evolutie (en ordening) = biodiversiteit B. tof 7 Enkele onderzoeksmethoden Lieveheersbeestjes: Aaibaar zijn ze zeker, maar het zijn ook felle rovers, die grote aantallen bladluizen verorberen. Aan de stippen kun je zien hoe oud ze zijn? Dat is een fabeltje. Het zijn allemaal verschillende ondersoorten.

Organismen zijn er in alle vormen en kleuren Organismen zijn er in alle vormen en kleuren.  Overal waar je kijkt: grote variëteit in levensvormen, in een tuincentrum, een dierentuin of een groentewinkel - of in de natuur zelf. Het zijn variaties van een aantal basisvormen

Variatie door mutatie bij merels

Aan de vorm van een organisme kun je veel te weten komen over zijn levenswijze en functie in het ecosysteem. Alle vogels hebben snavels, veren en tot vleugels 'omgebouwde' voorpoten. Als je verschillende vogels van dichtbij bekijkt, zijn er veel variaties, bijvoorbeeld in snavelvorm. Als je naar de snavels kijkt, kun je al iets te weten komen over hun levenswijze. Er is een verband tussen de vorm en de functie 1 = ijsvogel 2 = visarend 3 = eend 4 = merel

Vorm en levenswijze Om zuurstof uit het water te halen, hebben vissen kieuwen. Deze hebben net als longen een vergroot oppervlak en een dunne wand tussen het bloed en het milieu. Omdat er geen gevaar voor uitdroging is, hoeven kieuwen niet erg afgesloten van de buitenwereld te zijn.

Koudbloedig en warmbloedig Koudbloedige dieren: lichaamstemperatuur die afhangt van de omgevingstemperatuur. Ze steken géén energie in het constant warm houden van hun lichaam. Ze hebben een lage verbranding en verbruiken veel minder zuurstof dan warmbloedige dieren. Voorbeelden: reptielen, amfibieën, vissen, geleedpotigen Warmbloedigen: veel zuurstof nodig en moeten zich beschermen tegen uitdrogen. Daarom hebben hun longen een groot inwendig oppervlak, maar zijn ze afgesloten van de buitenlucht. Hebben constante lichaamstemperatuur Voorbeelden: vogels en zoogdieren

Oppervlaktevergroting bij warmbloedigen Longen verschillende dieren vergelijkend: tijdens ontwikkeling van eenvoudige long naar complexe vorm treedt vergroting op van het inwendig oppervlak. Heeft te maken met de vraag of het dier koud- of warmbloedig is. Vuursalamander bijvoorbeeld heeft een longoppervlak van 5 cm2 : longoppervlak muis 240 maal zo groot: 1200 cm2.

Homologe organen Voorpoten van alle gewervelde dieren zijn volgens hetzelfde bouwplan gebouwd: de verhoudingen en vormen zijn bij verschillende soorten ingrijpend veranderd Bij vleermuizen zijn de voorpoten vleugels geworden, bij walvissen zijn ze omgevormd tot vinnen, bij mollen zijn het graafmachines en bij de mens zijn ze tot beweeglijke armen met grijphanden ontwikkeld. Het gaat hier over de zogeheten homologe organen: organen met een gemeenschappelijk bouwplan, maar uiteenlopende vormen en functies. De voorvin van een walvis is homoloog aan de voorpoot van een schaap, omdat ze in aanleg dezelfde bouw hebben

In onderstaande afbeelding hebben de botten met dezelfde kleur dezelfde aanleg: homoloog

Homologe organen

Rudimentaire organen Achterpoten van een walvis: = overblijfsel van het bekken en de achterpoten. Achterpoten walvis: geen functie meer. Bij de walvisachtigen zijn van de achterpoten zogenoemde rudimentaire organen overgebleven: resten van organen die bij verre voorouders nog een functie hadden en die hun functie in evolutionaire ontwikkeling hebben verloren. Rudimenten (= resten) zijn vaak nog aanwezig, waardoor je het oorspronkelijke bouwplan kunt herkennen en daardoor evolutionaire verwantschap kunt aantonen. Sommige slangen hebben resten van pootjes. Bij de mens zijn het stuitbeentje (de aanleg van een staart…) en het wormvormige aanhangsel (overblijfsel van de ooit veel langere blinde darm) voorbeelden van rudimentaire organen.

Rudimentaire organen

Skelet slang

Analoge organen Veel insecten: uitstekende vliegers. Vleugels zijn totaal anders dan vleugels van vogels of vleermuizen. Vleugels van insecten zijn analoog met de vleugels van vogels en vleermuizen: ze hebben dezelfde functie, maar een totaal ander bouwplan. Ander voorbeeld: lichaamsbouw van haaien en dolfijnen. Vinnen en een gestroomlijnd lichaam. Dolfijnen zijn zoogdieren en haaien zijn kraakbeenvissen. Het skelet van beide zijn totaal verschillend. Dolfijnenvin en de haaienvin noem je analoge organen: zelfde functie, andere vorm (van binnen). De organen zijn op elkaar gaan lijken vanwege een zelfde aanpassing, namelijk aan het voortbewegen in water.

Dolfijn (links) en haai (rechts) hebben dezelfde vorm, maar een verschillend bouwplan

Nog een mooi voorbeeld van analoge organen: ontwikkeling van graafpoten bij de veenmol (kakkerlakachtig dier, komt in Nederland voor) en de mol (een zoogdier).