De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Natuur en Techniek Blok 2.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Natuur en Techniek Blok 2."— Transcript van de presentatie:

1 Natuur en Techniek Blok 2

2 Vandaag Orgaanstelsels

3 Dierlijke vs. Plantaardige cellen
Dierlijke cel Geen celwand, wel celmembraan Geen vacuole Geen vaste vorm Geen chloroplasten Plantencel Celmembraan en celwand Vacuole Vaste vorm Chloroplasten

4 Weefsel Groepje cellen met de dezelfde vorm en functie

5 Weefsels Boven: spierweefsel Rechts boven: beenweefsel
Rechts onder: kraakbeenweefsel

6 Organen Een deel van een organisme met 1 of meer functies.

7 Orgaanstelsel Groepje samenwerkende organen

8 Dus..

9 Spijsverteringsstelsel
Vertering: de voedingsmiddelen die in je lichaam komen verkleinen en ervoor zorgen dan de voedingsstoffen opgenomen worden in je bloed

10 Spijsverteringsstelsel
Mondholte Gebit: verkleinen van voeding = mechanische vertering Speeksel: verkleinen van koolhydraten = chemische vertering met behulp van enzymen Slokdarm brengt de voedselbrei naar de maag door peristaltische beweging

11 Spijsverteringsstelsel (2)
Maag: maagsap zorgt voor enzymen die eiwitten en koolhydraten verkleinen. Lage zuurgraad dood bacteriën. Maagportier laat steeds kleine beetjes voedselbrei door naar de twaalfvingerige darm

12 Spijsverteringsstelsel (3)
Twaalfvingerige darm: alvleessap en gal komen in voedselbrei en verteren eiwitten en koolhydraten verder. Gal: verkleint vetdruppels Dunnedarm: Verteert koolhydraten, vet en eiwitten verder en neemt de voedingsstoffen op in het bloed

13 Spijsverteringsstelsel (4)
Darmvlokken nemen voedingsstoffen op in het bloed Dikke darm: neemt overtollig water op in het lichaam.

14 Verteringsstelsel (5) Dikke darm bevat bacteriën die voedingsstoffen kunnen verteren Vezels bevorderen de darmperistaltiek en opname van water Blindedarm; uitstulping van de dikke darm Endeldarm: tijdelijke opslag onverteerbare stoffen Anus

15 Uitscheidingsstelsel
Zorgt ervoor dat de stoffen die ons lichaam niet nodig heeft wordt verwijderd. Organen: longen, huid, nieren en blaas

16 Nieren en urinewegen Functies:
Uitscheiding van overtollig water, zouten, afvalstoffen en schadelijke stoffen.

17 Huid Huid beschermd voor invloeden van buiten af.
Reguleert de lichaamstemperatuur door het uitscheiden van water (zweet) door onze zweetklieren. Het aanpassen van de bloedvaten

18 De bloedsomloop Na centrifuge
Bloedplasma (serum + stremstof of fibrinogeen) cellen ( witte + rode bloedcellen en bloedplaatjes) Rode bloedcellen Witte bloedcellen bloedplaatjes

19 Witte bloedcellen Witte bloedcellen ‘Eten’ verkeerde bacteriën op.
Maken antistoffen (zie ook onderdeel ‘Immuniteit’. Kunnen zich door een bloedvat heen wringen.

20 Rode bloedcellen Rode bloedcellen
Vervoeren zuurstof en koolstofdioxide. Bevatten hemoglobine. Worden afgebroken in het rode beenmerg, lever en in de milt.

21 Grote en kleine bloedsomloop
De kleine bloedsomloop gaat van het hart naar de longen en weer terug De grote bloedsomloop gaat van het hart naar alle overige organen en weer terug naar het hart = Zuurstofrijk bloed = Zuurstofarm bloed

22

23 Bloedvaten Bloedvaten vervoeren het bloed door het lichaam. In het bloed zijn voedingsstoffen, zuurstof, afvalstoffen en hormonen opgenomen. Drie type bloedvaten: Slagaders Haarvaten Aders

24 Slagaders Slagaders: bloedstroom van het hart af. Stevig gebouwd, om grote druk te weerstaan. De aorta ofwel lichaamsslagader: de dikste slagader in ons lichaam. Die dikte heeft hij nodig omdat er onder hoge druk veel bloed tegelijk doorheen moet stromen. Vertrekken vanuit het hart naar de organen Vervoeren zuurstofrijk bloed behalve de longslagader Goed ontwikkelde spierlaag

25 Aders Brengen bloed van organen naar hart
Aders: bloedstroom naar het hart toe. Aderkleppen helpen bij de terugkeer van het bloed naar het hart. Brengen bloed van organen naar hart Vervoeren zuurstofarm bloed behalve de longader Minder dikke vaatwand dan slagaders (lagere druk) Hebben kleppen die enkel in de richting van het bloed opengaan (verhinderen terugstroom)

26 Haarvaten Haarvaten: fijn vertakt netwerk voor de doorbloeding van organen. Het zijn de kleinste bloedvaten in ons lichaam. Zorgen voor uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefsels. Overtollig vocht wordt uit het bloed geperst en afgevoerd via het lymfestelsel. Lymfestelsel: speelt ook een rol in het onschadelijk maken van ziekteverwekkers.

27 Skelet en spieren Beenderstelsel en spierstelsel zorgen samen voor beweging. Beenderstelsel zorgt ook voor bescherming, vorm en stevigheid

28 Het skelet Inwendig Schedel: beenderen in het hoofd, gedragen door de wervelkolom Borstkas: borstwervels, ribben en borstbeen Schoudergordel: schouderbladen, sleutelbeenderen Bekkengordel: heupbeenderen (bekken) Ledematen: armen en benen

29 Functies van het skelet
Stevigheid tere organen in het lichaam beschermen bewegingen mogelijk maken vorm geven

30 Botten Samenstelling Kalk: stevigheid Lijmstof: buigzaamheid
baby’s: vooral kraakbeenweefsel kinderen: veel lijmstof en weinig kalkzouten bejaarden: weinig lijmstof en veel kalkzouten.

31 Gewrichten Kogelgewrichten: beweging mogelijk in verschillende richtingen o.a. een draaiende beweging Scharniergewricht: alleen heen-en-terug Rolgewricht: het ene bot draait in de lengteas om het andere heen.

32 Spieren Spierstelsel: alle spieren samen
Pezen: uiteinde van een spier, verbinding tussen spier en bot

33 Werking van spieren Spannen: korter en dikker
Ontspannen: uitgerekt en dus langer en dunner Als de armbuigspier of biceps zich samentrekt, wordt de onderarm omhooggetrokken. De arm wordt dan gebogen. Als de armstrekspier of triceps zich samentrekt, wordt de arm gestrekt. Spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft, noemen we antagonisten

34 Ademhaling bij dieren Eencellige: via het celmembraan
Veelcellige: via ademhalingsorganen (tracheeën, kieuwen en longen). Tracheeën: ademhalingstelsel van insecten, bestaat uit een buizenstelsel wat zich in het lichaam van een insect bevindt. Lucht binnen via openingen aan de zijkanten van het lichaam Kieuwen: ademhalingstelsel van vissen en amfibieën. Voor zuurstofopname en afgifte koolstofdioxide. Longen: Interne ademhalingsorganen van zoogdieren, vogels en reptielen.

35 Ademhalingsstelsel van de mens
In de keelholte, slokdarm en longen zitten trilharen. Trilharen bewegen zodat het slijm naar de keelholte wordt vervoerd. Aan dit slijm blijven stof en ziekteverwekkers kleven.

36 De gaswisseling in de longblaasjes
longzakje met 10 tot 12 longblaasjes luchtpijptakje longblaasje zuurstof : longblaasjes > longhaarvaten (bloed) = IN koolstofdioxide: longhaarvaten(bloed)> longblaasjes = UIT

37 Het zenuwstelsel Bestaat uit centrale zenuwstelsel en zenuwen
Centrale zenuwstelsel: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg. Zenuwen: verbinden het centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen.

38 Werking van het zenuwstelsel
Prikkel = invloed uit de omgeving van een organisme Impuls = elektrisch signaal

39 Verschillende zenuwcellen
Sensorische zenuwcel - Van receptor naar CZ - 1 lange uitloper / 1 korte uitloper - Cellichaam ligt vlakbij CZ Motorische zenuwcel - Van CZ naar effector - Meerdere korte uitlopers / 1 lange uitloper - Cellichamen in CZ Schakelcellen - Geleiden binnen het CZ schakelcel Sensorische zenuwcel Motorische zenuwcel

40 De hersenen Grote hersenen
verwerken van impulsen van zintuigen (bewuste gewaarwordingen) en het regelen van gewilde bewegingen (bewuste reacties) Kleine hersenen coördineren van bewegingen (o.a. het handhaven van het evenwicht) Grote hersenen

41 Hersenstam Geleiden impulsen van ruggenmerg naar grote en kleine hersenen en omgekeerd impulsen van zenuwen in hoofd en hals naar de grote en kleine hersenen en omgekeerd impulsen in reflexbogen van hoofd en hals

42 Reflexen De weg die impulsen afleggen Reflex: een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel. Ter bescherming, handhaven van houdingen en bewegingen Voorbeelden: terugtrek-(strek)reflex, kniepeesreflex, ooglidreflex, pupilreflex.

43 Reflexen Reflexboog: de weg die impulsen afleggen bij een reflex
Via gevoelszenuwcellen worden de impulsen geleid naar schakelcellen in het ruggenmerg of in de hersenstam Schakelcellen geleiden impulsen direct door naar bewegingszenuwcellen Bewegingszenuwcellen geleiden impulsen naar spiercellen waardoor spieren zich samentrekken Animatie Bioplek reflexboog Animatie Bioplek kniepeesreflex

44 Hormoonstelsel Hormonen zorgen voor groei en verandering
Hormonen zijn: regeleiwitten Afgegeven door endocriene klier aan het bloed Brengen langzame reacties op gang

45 Hormoonstelsel

46 Hypofyse ligt tegen de onderzijde van de hersenen, tussen de beide hersenhelften produceert een hormoon dat de groei van de beenderen van het skelet regelt. produceert hormonen die de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden. Bij vrouwen stimuleren hormonen uit de hypofyse bovendien de rijping van follikels in de eierstokken en de ovulatie (eisprong). Bij mannen stimuleren hormonen uit de hypofyse de productie van zaadcellen door de teelballen.

47 Eilandjes van Langerhans in de alvleesklier

48 De eilandjes van Langerhans
Insuline en glucagon: houden het glucosegehalte van het bloed (de bloedsuikerspiegel) min of meer constant. Hoog glucosegehalte: hoge productie insuline. O.i.v. insuline wordt glucose omgezet in glycogeen. Glycogeen wordt opgeslagen. Laag glucosegehalte: hoge productie glucagon. Onder invloed van glucagon wordt in de lever en in spieren glycogeen omgezet in glucose. De glucose wordt opgenomen in het bloed.

49 Suikerspiegel Glucagon Glucose Glycogeen Insuline

50 Bijnieren Adrenaline Heeft een snelle kortdurende werking in situaties
Glygogeen wordt omgezet in glucose (in spieren en lever) Hartslag en ademhaling omhoog, verwijden bloedvaten naar skeletspieren en hersenen

51 Andere zintuigen.. Onder andere..

52

53


Download ppt "Natuur en Techniek Blok 2."

Verwante presentaties


Ads door Google