De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Tijdsadverbia in zinnen en teksten Henriëtte de Swart Variatie in Betekenis.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Tijdsadverbia in zinnen en teksten Henriëtte de Swart Variatie in Betekenis."— Transcript van de presentatie:

1 Tijdsadverbia in zinnen en teksten Henriëtte de Swart Variatie in Betekenis

2 Classificatie Adverbia van temporele locatie (vandaag, om zes uur, tien minuten later, in de lente) Aspectuele adverbia (in tien minuten, een half uur, enige tijd, lang, al, nog, already) Kwantificerende adverbia (twee keer, altijd, nooit, vaak). Temporele connectieven (toen, nadat, voordat) Connectoren (daarna, vervolgens, puis).

3 Locatie adverbia Locatie in ruimte: hier, in de kamer, in Utrecht, voorbij Amsterdam. Locatie in tijd: nu, in het college, om zes uur, in het voorjaar, in de lente. Locatie in ruimte: alleen via adverbia. Locatie in tijd: samenwerking tussen tense en adverbia.

4 Absolute tijdsadverbia I Absolute tijdsadverbia: punt op tijdsas, niet deictisch afhankelijk (op 26 mei 2008). Compatibel met alle werkwoordstijden. Op 26 mei 2008 zullen we tijdsadverbia bespreken op college. Op 26 mei 2008 hebben we tijdsadverbia besproken op college. Adverbium verankert gebeurtenis op tijdsas.

5 Deictische tijdsadverbia Deictische tijdsadverbia: afhankelijk van moment van spreken (vandaag, gisteren, morgen). Alleen compatibel met ‘passende’ werkwoordstijden. Vandaag hebben we gefietst/gaan we fietsen. Gisteren hebben we gefietst/*gaan we fietsen. Morgen gaan we fietsen/*hebben we gefietst. Adverbium verankert gebeurtenis op tijdsas, via het punt S, dat is vastgelegd door spreeksituatie.

6 Cyclische adverbia I Cyclische adverbia: eerstvolgende/laatste instantiatie van punt/interval gedefinieerd in cyclus van 24 uur, week, jaarkalender (om zes uur, op donderdag, in de lente, met Kerst). Compatibel met verleden/toekomende tijd; tense bepaalt of het de eerstvolgende of de laatste instantiatie is.

7 Cyclische adverbia II Om negen uur ben ik naar mijn werk gefietst. (laatstgeleden 9u). Om zes uur ga ik eten (eerstkomende 6u). Op donderdag ben ik bij de kapper geweest/ ga ik naar de kapper. Met Kerst ben ik bij mijn ouders geweest/ga ik naar mijn ouders toe.

8 Cyclische adverbia III Cyclische adverbia impliceren dat het moment van spreken door spreker/hoorder is verankerd in kloktijd/dagdeel/dag van de week/maand/seizoen van het jaar. Deze verankering is impliciet (i.e. niet gecodeerd door S of door deictisch adverbium als vandaag).

9 Cyclische adverbia IV Cyclische adverbia lenen zich voor habituele/kwantificationele interpretaties op vast terugkerende momenten. Op donderdag speel ik (altijd) tennis. Van twaalf tot half één is er (altijd) pauze. In de zomer ga ik (meestal) met vakantie naar Spanje.

10 Anaforische adverbia I Anaforische adverbia: afhankelijk van contekstueel bepaald moment (op hetzelfde moment, een uur later, na tien minuten). Om zes uur stapte Peter in de trein. Een half uur later was hij in Amsterdam. Om negen uur begon Peter aan het tentamen. Na een dik uur was hij pas halverwege.

11 Anaforische adverbia II Hoe weten we waar een anaforisch adverbium temporeel aanhecht? Normaliter laatstgenoemd tijdstip, of laatstgenoemde gebeurtenis. Soms kan een ander tijdstip/gebeurtenis het referentiepunt zijn, door invloed van rhetorische structuur. Soms gaat dat mis, en ontstaat er verwarring..

12 Anaforische adverbia III Studenten en medewerkers van de faculteit bouwkunde zijn vandaag weer aan de slag gegaan. In tenten. Vorige week brandde hun gebouw uit. Op hetzelfde moment begon de sloop van het faculteitsgebouw. Bouwkunde laat er geen gras over groeien. Nog geen week na de grote brand komen de bovenste etages al naar beneden.

13 Anaforische adverbia IV Wanneer is ‘op hetzelfde moment’? Aanhechting aan meest recente tijdstip suggereert ‘vorige week’. Maar conflict met rhetorische structuur van de tekst: die suggereert ‘vandaag’ (sloop volgt op brand) Vervolg van de tekst bevestigt aanhechting op ‘vandaag’.

14 Tijdadverbia in discourse I Tijdsadverbia overrulen DRT regels voor states/events. Om zes uur begonnen de kinderen aan de avondvierdaagse. Het regende pijpestelen. Om zes uur begonnen de kinderen aan de avondvierdaagse. Om zeven uur regende het pijpestelen.

15 Tijdsadverbia in discourse II Chronologische volgorde met ovt: Op dinsdag vertrokken de vrienden naar Rome. Na een korte stop in Zuid-Duitsland bereikten ze de Italiaanse grens op donderdag. Terug in de tijd met vvt: Op dinsdag vertrokken de vrienden naar Rome. Hun aankomst op zondag had veel indruk gemaakt.

16 Duuradverbia I Duuradverbia meten tijdsduur van state/proces, of periode waarin event culmineert; gevoelig voor aspectuele klasse! Petra dronk een glas wijn in vijf minuten/#vijf minuten lang. Petra dronk urenlang wijn/#wijn in een uur. Petra dronk wijn/#een glas wijn van zes tot tien/vanaf tien uur/tot middernacht.

17 Duuradverbia II Duuradverbia die tijdsduur van state/proces meten: vergelijkbaar met maateenheden zoals een kilo appels, een liter wijn. Alleen toepasbaar op niet-telbare nominal zoals wijn, water of kale meervouden zoals appels, omdat die geen inherente identificatie eenheid hebben (#een kilo stoel, #een liter vijver).

18 Duuradverbia III Duuradverbia geven bepaalde intervallengte aan op de tijdsas. Afbeelding van state/proces/gebeurtenis of de tijdsas moet periode van die lengte omvatten/in zo’n periode culmineren. Beginpunt of eindpunt van het interval mogen impliciet blijven bij duuradverbia voor state/proces.

19 Fase adverbia Fase adverbia geven transitie aan tussen positieve/negatieve fase van gebeurtenis, of ontbreken van zo’n transitie. Eva woont al/nog niet op kamers. Eva woont nog thuis/niet meer thuis. ??Eva woont nog niet thuis. ??Eva woont niet meer op kamers.

20 Already in CSE In CSE fungeert already meer algemeen als markeerder van transitie. Komt daarmee dicht in de buurt van wat Nederlands/Engels doen met voltooide tijd. Fong (2005). My baby speak already She beat the eggs already. Talen gebruiken verschillende middelen (adverbia vs. inflectie) om vergelijkbare betekenissen uit te drukken.

21 Kwantificerende adverbia Iteratieve adverbia tellen gebeurtenissen: twee keer, veel. Ik ben twee keer naar de film geweest. Ik heb veel gewandeld in de vakantie. Ik ben weinig uit eten geweest de laatste tijd. Absolute aantallen (twee keer) vs. contekstafhankelijke maat (veel, weinig).

22 Frekwentie adverbia Frekwentie adverbia relateren aantal gebeurtenissen aan tijdsas (x aantal gebeurtenissen per y tijdsperiode): twee keer per maand, vaak, nooit. Ik ga twee keer per maand/vaak/zelden/nooit naar de film. Specifieke frekwentie (twee keer per maand) vesus vage, contekstafhankelijke frekwentie (vaak, zelden).

23 Relationele interpretatie Kwantificerende adverbia hebben vaak een interpretatie in termen van een relatie tussen twee verzamelingen gebeurtenissen. Ik ga altijd/meestal/vaak/nooit met mijn broer naar de film.

24 Temporele connectoren Temporele connectoren linken gebeurtenissen aan elkaar; spelen een rol op discourse niveau. We drinken een borrel, en vervolgens gaan we lekker eten. Maandag en dinsdag is het nog heet, daarna wordt het koeler. Er ontstaat een ruzie en iedereen loopt boos weg, alleen Nina blijft achter. Dan komt Konstantin op met een afgeschoten meeuw en geeft die aan Nina.

25 Connectoren in SDRT Analyse van puis in Bras et al. (2001): puis markeert rhetorische relatie van Narration. Eerst even terug naar SDRT..

26 Beperkingen van DRT (i) Niet altijd temporele opeenvolging met events. Soms gelijktijdigheid (e1 0 e2). Het was een prachtig concert (s1). Pauline zong een opera (e2), en Jan speelde de begeleiding op de piano (e3). Le concert était magnifique (s1). Pauline chanta un opéra (e2), et Jean l’accompagna au piano (e3).

27 Beperkingen van DRT (ii) Niet altijd temporele opeenvolging met events. Soms zelfs omgekeerde volgorde (niet altijd!!). Pauline botste tegen Jan aan (e1). Hij viel (e2). e1 < e2 Jan viel (e1). Pauline botste tegen hem aan (e2). e2 < e1 Pauline poussa Jean (e1). Il tomba (e2). e1 < e2 Jean tomba (e1). Pauline le poussa (e2). e1 < e2 Jean tomba (e1). Pauline l’avait poussé (e2).

28 Rhetorische structuur Asher & Lascarides (1993): aspect onderspecificeert temporele structuur. Rhetorische relatie tussen zinnen bepaalt temporele structuur. Aspect maakt bepaalde rhetorische relaties mogelijk, andere niet. Relatie tussen aspect en temporele structuur: indirect.

29 Narratie Narration: De default discourse relatie die een nieuwe zin  aangaat met een al verwerkte zin  is die van narration. Als Narration ( ,  ), dan e  < e . Pauline botste tegen Jan aan (e1). Hij viel (e2). Narration, dus e1 < e2

30 Omgekeerde volgorde Lexicale regel: als de events waarin x duwt/botste tegen y en y valt in een coherentierelatie verbonden zijn, dan veroorzaakt duwen/botsen het vallen. Oorzaak gaat vooraf aan gevolg: als e1 veroorzaakt e2, dan *niet* e2 < e1. Jan viel (e1). Pauline botste tegen hem aan (e2). Causale relatie, dus e2 < e1

31 Geen omgekeerde volgorde PS Pauline poussa Jean (e1). Il tomba (e2). e1 < e2 Jean tomba (e1). Pauline le poussa (e2). e1 < e2, *niet* e2 < e1 Jean tomba (e1). Pauline l’avait poussé (e2). e2 < e1 Beperking op PS: *niet* e2 < e1.

32 Elaboratie Elaboratie is een onderschikkende discourse relatie, waarbij details (deel events) worden gegeven van een grotere gebeurtenis. Elaboration ( ,  )  Proper-part-of (e , e  ). Proper-part-of (e 1, e 2 )  e 1  e 2.

33 Elaboration (vb) Het was een prachtig concert (s1). Pauline zong een opera (e2), en Jan speelde de begeleiding op de piano (e3). Le concert était magnifique (s1). Pauline chanta un opéra (e2), et Jean l’accompagna au piano (e3). Geen schending van beperking op PS, dus PS zowel Narration als Elaboration.

34 Terug naar connectoren.. Puis leidt altijd tot successie in tijd. Bras et al: puis dwingt relatie van Narration af. (  [puis]  )  Narration( ,  ) In woorden: als je een zin  waarin puis voorkomt aanhecht aan een zin  die al in de tekststructuur  is geanalyseerd, leg dan een relatie van Narratie tussen  en .

35 Narratie ~ successie in tijd Narration( ,  )  post(e  ) 0 pre(e  ). Post-state van e  overlapt met pre-state van e . Of nog sterker: Narration( ,  )  e   post(e  )  pre(e  )  e . Er zit geen ‘gat’ in de tijd tussen een event en z’n post-state of pre-state.

36 Geen ‘gaten’ bij Narratie Anne s’endormit. (Puis) Il se mit à pleuvoir. *Elle venait juste de se réveiller. Anne viel in slaap. (Vervolgens) begon het te regenen. *Zij was net wakker geworden. Anne s’endormit. Un peu plus tard, il se mit à pleuvoir. Elle venait juste de se réveiller.

37 Puis en Contrast Naast Narratie is puis ook compatibel met een relatie van contrast. Vaton se tut sous le choc, puis bredouilla quelques mots. Vaton zweeg in shock, mompelde vervolgens enkele woorden. Vaton se tut sous le choc. *Il bredouilla quelques mots. *Mais bredouilla quelques mots.


Download ppt "Tijdsadverbia in zinnen en teksten Henriëtte de Swart Variatie in Betekenis."

Verwante presentaties


Ads door Google