Download de presentatie
1
Scheikunde Chemie overal Week 1
Kelly van Helden
2
1.1 Chemie om je heen Scheikunde is overal
Scheiden of zuiveren van stoffen Veranderen van grondstoffen in bruikbare stoffen Drinkwater uit zeewater Poetsen Enz.
3
Oefening Maak de opdrachten op Bladzijde 8 10 minuten de tijd
Je maakt het alleen! Vraag k. 1. Koper 2. Zuurstof 3. Calcium 4. Natrium 5. Zwavel
4
Nakijken oefentoets 50 punten te behalen
5
1.2 Zuivere stoffen en mengsels
Maar 1 soort deeltjes (moleculen) Niet kleiner te krijgen Vb: gedestilleerd water, suiker Mengsel (onzuiver): Meerdere soorten deeltjes (moleculen) Kun je door scheiden uit elkaar halen Vb: suikerwater
6
Stofeigenschappen Kleur Geur Smaak Smeltpunt en kookpunt
Dichtheid of soortelijke massa oplosbaarheid Brandbaarheid
7
Moleculen en atomen
8
Element of een verbinding
Een zuivere stof kan een element of een verbinding zijn Element bestaat uit 1 soort atomen Verbinding bestaat uit meerdere soorten atomen
9
Elementen Fientje Cliedert Bruine Inkt Op Haar Neus
Fluor (F), Chloor (Cl), Broom (Br), Jood (I), Zuurstof (O), Waterstof (H), Stikstof (N) Twee atomige elementen
10
Mengsel of zuiver???
11
Hydrofiel/hydrofoob Hydro = water Fiel = houden van Foob = vrezen
Hydrofiel = houdt van water Lost dus makkelijk op in water (zout) Hydrofoob = Houdt niet van water Lost dus niet makkelijk op in water (Olie)
12
Soorten mengsels Oplossing: helder, doorzichtig
Kleurloos of gekleurd (nooit wit) Suspensie: troebel, ondoorzichtig wit of gekleurd (nooit kleurloos) Vaste stof in vloeistof die niet goed oplossen Emulsie: troebel, ondoorzichtig Wit of gekleurd (nooit kleurloos) Vloeistof in vloeistof die niet goed oplossen
13
Emulsie en Emulgator Water en olie Eigeel eiwitten Twee vloeistoffen
14
Hoe werkt een emulgator
Kop en staart principe Kop is hydrofiel en staart is hydrofoob
15
Huiswerk Maak opdracht 2 t/m 13 op blz 11 en 12
16
Scheikunde Week 2 Kelly van Helden
17
1.3 Scheidingsmethoden Methode verschil in eigenschap
Zeven deeltjesgrootte Filtreren deeltjesgrootte Indampen kookpunt Destilleren kookpunt Extraheren oplosbaarheid Bezinken dichtheid
18
Zeven Deeltjesgrootte
19
Filtreren Verschil in grootte
20
Bezinken of Centrifugeren
Verschil in massa of dichtheid Bezinken
21
Indampen Verschil in kookpunt
22
Destilleren Verschil in kookpunt
23
Extraheren Twee vaste stoffen uit elkaar halen
Een vaste stof eerst oplossen en daarna filtreren en indampen Voorbeeld zand en zout Verschil in oplosbaarheid
24
Adsorberen Bepaalde stoffen aan een stof onttrekken Vaak kleurstoffen
Bijv actieve kool en limonade siroop Gasmaskers Norrit (allemaal actieve kool)
25
Chromatograferen Verschil in aanhechtingsvermogen en oplosbaarheid van het oplosmiddel Bij zuivere stof 1 vlek bij mengsel meerdere vlekken
26
Huiswerk Opdracht 14 t/m 24 op blz 16 en 17
27
Scheikunde week 3 Kelly van Helden
28
Hoofdstuk 2 Bouwstenen van stoffen
29
2.2 De bouw van een atoom Modellen
Dalton: een atoom is een massief bolletje. Elk atoomsoort heeft zijn eigen afmetingen
30
Atoommodel van Rutherford
Atoomkern opgebouwd uit protonen en neutronen, met daar omheen een elektronenwolk
31
Atoommodel Elektronen (-) Protonen (+) Neutronen (0)
32
Atoomnummer en massagetal
Atoomnummer geeft aan hoeveel protonen en elektronen in een atoom zitten Massagetal geeft de som van protonen en neutronen aan
33
Voorbeeld K atoomnummer: 19 K massagetal: 39 Aantal protonen en elektronen= 19 Aantal neutronen= = 20
34
Elektronen-verdeling
De elektronen zijn over schillen verdeeld: De elektronen worden van binnenuit naar buiten toe opgevuld Uit het periodiek systeem is de elektronen-verdeling (elektronenconfiguratie) per atoom af te leiden Schil naam Maximaal aantal elektronen 1e schil K schil 2 2e schil L schil 8 3e schil M schil 18 4e schil N schil 32
35
Het atoomnummer geeft het aantal protonen in de kern aan
Dit komt overeen met de kernlading (+) en het aantal elektronen in de elektronenwolk (-)
36
Elektronenconfigatie: elektronenverdeling over de 4 schillen (banen)
Valentie-elektronen: De elektronen in de buitenste schil
37
Isotopen Isotopen zijn elementen met hetzelfde atoomnummer maar met een verschillend massagetal Aantal neutronen bij een atoom verschillen Bijv waterstof: “Gewoon” waterstof 1 proton geen neutronen “Zwaar” waterstof 1 proton 1 neutron Tritium 1 proton 2 neutronen
38
Chloor Lichtere soort komt 3x zovaak voor
Het gemiddelde massagetal wordt dan: Massagetal: (3*35+1*37)/4 = 35,5 Dit is de atoommassa!!!
39
Huiswerk Vraag 1 t/m 23 op blz. 39, 43 t/m 45 Vraag 1 g niet maken!
Vraag 14,16 en 23 niet maken!!
40
Scheikunde Week 4 Kelly van Helden
41
2.3 Periodiek systeem Periode G R O E P N
42
Groepen Groep 1 Alkalimetalen (Film) Groep 2 Aardalkalimetalen
Reageren heftig met water Groep 2 Aardalkalimetalen Reageren heftig met lucht (felle vlam) Groep 17 Halogenen F, Cl, Br, I reageren goed met metalen Groep 18 Edelgassen Verbinden zich niet en tasten niets aan
43
Atomen Kleinste deeltjes van een molecuul Symbolen
Eerste letter van de Latijnse naam Bijvoorbeeld: Koolstof = Carboneum dus C Koper = Cuprum dus Cu Denk aan hoofdletter kleine letter!!!
44
Elementen Fientje Cliedert Bruine Inkt Op Haar Neus
Fluor (F), Chloor (Cl), Broom (Br), Jood (I), Zuurstof (O), Waterstof (H), Stikstof (N) Twee atomige elementen
45
Molecuulformule 2 C2H6O Coëfficiënt: Geeft het aantal moleculen aan
Index: Geeft het aantal atomen dat in het molecuul voorkomt aan 2 moleculen ethanol
46
Atoombinding Covalentie: het aantal elektronen dat een atoom beschikbaar heeft voor de atoombinding
47
Atoombinding Er zijn ook atomen die meer dan een covalentie hebben.
De covalentie van een edelgas is 0 Er zijn ook atomen die meer dan een covalentie hebben. Bijvoorbeeld: Zwavel (S) covalentie 2, 4 en 6
48
Molecuulformule Koolstof en zwavel atomen : C S Covalentie : 4 2
aantallen : 2 4 vereenvoudigen : 1 2 Formule : CS2 Koolstofdisulfide
49
Structuurformule Een structuurformule is een tekening van een molecuul. Ruimtelijke structuur: hierbij kun je de hoeken en verbindingen goed zien. Eenvoudiger is de structuurformule: deze zijn gemakkelijker te tekenen. Ethanol H-atomen worden voor het gemak vaak weggelaten.
50
Huiswerk Maken opdracht 24 t/m 32 op blz 48 en 49
Achterkant van periodiek systeem invullen
51
Scheikunde Week 5 Kelly van Helden
52
2.4 Ionen Atomen met een lading Sterkere aantrekkingskracht
Hogere smeltpunten Kern blijft altijd gelijk Elektronen kunnen veranderen Ionen willen lijken op edelgassen
53
Ionen Atomen kunnen elektronen opnemen of afstaan (buitenste schil)
Atomen willen zijn als edelgas Atomen uit groep 1 staan makkelijk 1 elektron af (elektron positief) Atomen uit groep 17 nemen makkelijk 1 elektron op (elektron negatief)
54
Bijvoorbeeld Na Atoomnummer 11 Kernlading is dus +11
11 protonen en 11 elektronen Na kan 1 elektron afstaan Buitenste schil 1 e 11 P 10 E ( = +1) Natrium ion (Na+-ion)
55
Natrium
56
Bijvoorbeeld Cl Atoomnummer 17 Kernlading is dus +17
17 protonen en 17 elektronen Cl kan 1 elektron opnemen 17 P 18 E ( = -1) Chloride (Cl- ion)
57
Periodiek systeem en ionen
Atomen uit groep 1 1 afstaan dus lading van 1+ Atomen uit groep 2 2 afstaan dus lading van 2+ Atomen uit groep 16 2 opnemen dus lading van 2- Atomen uit groep 17 1 opnemen dus lading van 1-
58
Waardigheid van atomen
Ook wel elektovalentie Atomen uit groep 1 Waardigheid van 1 Atomen uit groep 2 Waardigheid van 2 Atomen uit groep 15 Waardigheid van 3 Atomen uit groep 17
59
2.5 naamgeving van ionen Positieve ionen behouden dezelfde naam
Mg2+ = Magnesium ion Na+ = Natrium ion K+ = Kalium ion
60
Metalen Er zijn metalen die meerdere valenties kunnen hebben
Fe2+ of Fe3+ Deze geven we aan met romeinse cijfers Ijzer(II) ion of ijzer(III)ion Cu+ en Cu2+ Koper(I)ion en Koper(II)ion
61
Valenties van metalen Uitzondering:
Metaal valentie Na, K, Ag (1) + Mg, Ba, Ca, Zn, Ni 2+ Al, Cr, Au 3+ Fe 2+ en 3+ Cu, Hg 1+ en 2+ Pb, Sn 2+ en 4+ Uitzondering: Waterstof (enige niet metaal) positieve valentie: H+
62
Valenties niet metalen
Niet-metaal Valentie F, Cl, Br, I (1) - O, S 2- N, P 3-
63
Negatieve ionen Achtervoegsel –ide F- Fluoride Cl- Chloride
Br - Bromide I- Jodide O2- Oxide S2- Sulfide N Nitride
64
huiswerk Opdracht 33 t/m 44 Niet maken: 34, 42, 43, 44b, d, f, g
65
Scheikunde Week 6 Kelly van Helden
66
3.3 structuurformules en namen van moleculaire stoffen
Molecuul bestaat altijd uit 2 of meer atomen Altijd niet-metalen Covalentie structuurformules
67
Molecuulformule 2 C2H6O Coëfficiënt: Geeft het aantal moleculen aan
Index: Geeft het aantal atomen dat in het molecuul voorkomt aan 2 moleculen ethanol
68
Atoombinding Covalentie: het aantal elektronen dat een atoom beschikbaar heeft voor de atoombinding
69
Atoombinding Er zijn ook atomen die meer dan een covalentie hebben.
De covalentie van een edelgas is 0 Er zijn ook atomen die meer dan een covalentie hebben. Bijvoorbeeld: Zwavel (S) covalentie 2, 4 en 6
70
Structuurformule Een structuurformule is een tekening van een molecuul. Ruimtelijke structuur: hierbij kun je de hoeken en verbindingen goed zien. Eenvoudiger is de structuurformule: deze zijn gemakkelijker te tekenen. Ethanol H-atomen worden voor het gemak vaak weggelaten.
71
Structuurformule Dubbele bindingen Drievoudige bindingen
72
Molecuulformule Koolstof en zwavel atomen : C S Covalentie : 4 2
aantallen : 2 4 vereenvoudigen : 1 2 Formule : CS2 Koolstofdisulfide
73
Index en naamgeving Index Voorvoegsel 1 Mono 2 Di 3 Tri 4 Tetra 5
Penta 6 Hexa
74
Naamgeving H2O P2O5 Monostikstofdioxide Diwaterstofmono-oxide
Difosforpenta-oxide Monostikstofdioxide NO2
75
huiswerk Opdracht: 21 t/m 33 Niet maken: 22, 26, 29.
76
Scheikunde Week 7 Kelly van Helden
77
3.2 elektrisch geleidingsvermogen
Een stof kan stroom geleiden wanneer De stof moet bestaan uit geladen deeltjes De geladen deeltjes moeten vrij kunnen bewegen
78
Onderscheid in stoffen
Moleculaire stoffen Zouten (opgebouwd uit ionen) Metalen
79
Welke stoffen geleiden niet?
Gedestilleerd water Alcohol Hout perspex Moleculaire stoffen (bestaan uit niet-metalen): Dit komt doordat deze stoffen geen vrije elektronen bevatten!!
80
Zouten Stoffen opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
81
een metaal en een niet-metaal Natrium en Chloor
Zouten bestaan uit: een metaal en een niet-metaal Natrium en Chloor Natrium staat steeds 1 elektron af Chloor neemt steeds 1 elektron op Er ontstaat Natriumchloride (keukenzout)
82
Ionrooster en ionbinding
Ieder positief natrium ion is omgeven door 6 chloor ionen en andersom Door de aantrekkingskracht tussen positieve en negatieve ionen blijven de ionen bij elkaar ion binding
83
Metalen Eigenschappen van metalen Glanzend uiterlijk Hoog smeltpunt
Geleiden goed warmte Geleiden elektrische stroom Goed vervormbaar door walsen en smeden In gesmolten toestand goed te mengen
84
Even terug IJzer atoomnummer 26 Aantal protonen is dus:
Aantal elektronen is dus: IJzer staat graag 2 elektronen af Dan krijgt ijzer een lading van: Dat is het ijzer ion 26 (positief) 26 (negatief) +2
85
IJzer Bestaat uit veel positieve ijzer ionen en uit twee keer zo veel vrije elektronen De ijzerionen zijn gerangschikt in een rooster Hierin bewegen de vrije elektronen zich kris kras tussen de positieve ijzerionen door. Deze zorgen voor de binding Metaalrooster
86
Metaalrooster Bestaat dus uit positieve metaalionen en uit vrije elektronen die voor de binding (metaalbinding) in het rooster zorgen Wanneer het metaal aangesloten wordt op stroom gaan alle elektronen dezelfde kant op De beweging van vrije elektronen wordt gericht
87
Huiswerk Opdracht: 2 t/m 16 Niet maken: 8, 11, 12, 15
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.