Download de presentatie
GepubliceerdMichiel Claessens Laatst gewijzigd meer dan 9 jaar geleden
1
Mondeling Nederlands Cursus 3 – Module 1 Dag 1
2
de juf geeft rekenles aan de kinderen.
de les de lessen de juf geeft rekenles aan de kinderen.
3
De pestkoppen zijn de jongen gemeen aan het plagen.
4
De jongen wordt altijd gepest op school.
pesten De jongen wordt altijd gepest op school.
5
Jan steekt zijn vinger op en vraagt:
de regel de regels (de vinger opsteken) Jan steekt zijn vinger op en vraagt: “Juf , mag ik naar de wc?”
6
5+3=8 is geen moeilijke som.
de som de sommen 5+3=8 is geen moeilijke som.
7
Dit kindje heeft sproeten op haar gezicht.
de sproet de sproeten Dit kindje heeft sproeten op haar gezicht.
8
Spreek jij de Engelse taal ook al?
de taal de talen Spreek jij de Engelse taal ook al?
9
Het meisje heeft een lange vlecht in het haar.
de vlecht de vlechten Het meisje heeft een lange vlecht in het haar.
10
Je moet niet zo op je lip bijten.
op de lip bijten Je moet niet zo op je lip bijten.
11
De jongen gaat in het boek opzoeken waar Europa ligt.
12
proberen probeer het maar eens
Probeer eerst de som maar zelf te maken. Als het te moeilijk is kom ik je helpen.
13
vroeger nu vroeger nu Vroeger moesten de kinderen in de banken blijven zitten. Nu mogen de kinderen fijn spelen in de klas.
14
waarom omdat/daarom Waarom is een banaan krom?
De banaan groeit naar de zon toe omdat hij licht moet hebben om te groeien. Daarom groeit hij krom.
15
Waarom moet je fruit eten?
Omdat fruit eten gezond is. Daarom moet je fruit eten.
16
Nee, ik zal nooit in mijn neus peuteren!
wat doe jij nooit Nee, ik zal nooit in mijn neus peuteren!
17
Ik kook altijd, iedere dag zelf mijn eten.
wat doe jij altijd Ik kook altijd, iedere dag zelf mijn eten.
18
Ik ga meestal alleen naar de winkel.
19
“Meisje,”zegt de agent” kom jij eens hierheen.
kom eens hierheen “Meisje,”zegt de agent” kom jij eens hierheen. Kom eens naar mij toe.”
20
Het is verkeerd om hard door de straat te rijden.
wat is verkeerd Het is verkeerd om hard door de straat te rijden.
21
Als kinderen iemand pesten kan ik daar heel boos om worden.
22
enkelvoud meervoud de les de lessen de pestkop de pestkoppen de som de sommen de sproet de sproeten de vlecht de vlechten de regel de regels
23
Het is leuk om van de blokken een kasteel te bouwen.
24
De muis staat in het midden van de cirkel.
de cirkels het rondje de rondjes De muis staat in het midden van de cirkel.
25
De muis staat onder de driehoek.
de driehoeken De muis staat onder de driehoek.
26
De muis staat bovenop de rechthoek.
de rechthoeken De muis staat bovenop de rechthoek.
27
De muis staat naast het vierkant.
de vierkanten De muis staat naast het vierkant.
28
Het meisje heeft de som uit gerekend op haar kladblaadje.
het kladblaadje de kladblaadjes Het meisje heeft de som uit gerekend op haar kladblaadje.
29
De juf gaat met de liniaal het vierkant meten.
de linialen De juf gaat met de liniaal het vierkant meten.
30
Deze vorm draait alle kanten op.
de vorm de vormen Deze vorm draait alle kanten op.
31
Het kindje kan net niet de kastdeur open maken.
ergens bij kunnen Het kindje kan net niet de kastdeur open maken.
32
De ronde bal rolt over het gras.
33
enkelvoud meervoud het blok de blokken de driehoek de driehoeken de liniaal de linialen de rechthoek de rechthoeken het vierkant de vierkanten de vorm de vormen de cirkel de cirkels het kladblaadje de kladblaadjes
34
Er stappen veel mensen in de bus.
de bussen Er stappen veel mensen in de bus.
35
Er valt een druppel uit de kraan.
het druppeltje de druppel de druppels Er valt een druppel uit de kraan.
36
Bah, ik trap, met mijn schoenen, in
de hondenpoep Bah, ik trap, met mijn schoenen, in de hondenpoep!
37
De mensen kopen aan het loket een kaartje.
de loketten De mensen kopen aan het loket een kaartje.
38
Wij hebben met modder gespeeld.
de modder Wij hebben met modder gespeeld.
39
Deze man is in de modder gevallen.
in de modder vallen Deze man is in de modder gevallen.
40
Heb jij ook zin in een plakje cake?
de plak de plakken Heb jij ook zin in een plakje cake?
41
De kinderen van de Taalvijver spelen altijd op de speelwei.
de speelweiden De kinderen van de Taalvijver spelen altijd op de speelwei.
42
Het meisje gaat zonnebaden want ze wil bruin worden.
43
Asha heeft lol ze moet de hele tijd giechelen.
44
De meisjes horen een leuk grapje daarom schieten zij in de lach.
in de lach schieten De meisjes horen een leuk grapje daarom schieten zij in de lach.
45
Na het zwemmen ga je je weer omkleden.
46
Papa schrikt van de muis.
schrikken Papa schrikt van de muis.
47
Als iemand gepoept heeft op de wc dan stinkt het daar.
stinken Als iemand gepoept heeft op de wc dan stinkt het daar.
48
Met een boog schiet de man de pijl weg.
wegschieten Met een boog schiet de man de pijl weg.
49
De grijze auto gaat rechtsaf.
50
De gele auto gaat linksaf.
51
waar ga jij naar toe? Ik ga naar school.
52
Mijn beste vriendin heet Lisa en ik vind haar een aardig meisje.
53
meervoud de bus de bussen het loket de loketten de plak de plakken de speelwei de speelweiden de vlecht de vlechten het druppeltje de druppels
54
De jongens gaan op de hurken zitten.
op zijn hurken zitten De jongens gaan op de hurken zitten.
55
samenwerken De meisjes werken goed samen. Ze helpen elkaar met het dragen van de emmer.
56
Om de top heen van de hoge berg ligt sneeuw.
omheen Om de top heen van de hoge berg ligt sneeuw.
57
achteraan ervoor erachter vooraan het midden
59
Kom maar hierheen Mickey dan ga ik met je mee.
60
De bij gaat zijn neus in de bloem steken
insteken De bij gaat zijn neus in de bloem steken
61
ik snap het niet. Juf, kunt u me helpen
62
Oma gaat met de breipennen een nieuwe trui breien.
de breinaald de breinaalden Oma gaat met de breipennen een nieuwe trui breien.
63
Hier is oma een sok aan het breien.
64
Met een wollen draad kan je een warme das breien.
de draad de draden (wol) Met een wollen draad kan je een warme das breien.
65
Een timmerman heeft veel gereedschap nodig.
het gereedschap Een timmerman heeft veel gereedschap nodig.
66
Met een hamer gaat papa de spijker in de muur timmeren.
de hamer de hamers Met een hamer gaat papa de spijker in de muur timmeren.
67
Juf Ingrid geeft handenarbeid les.
de handenarbeid Juf Ingrid geeft handenarbeid les.
68
Op school gaan we iedere donderdagmiddag knutselen.
69
De kartonnen doos is helemaal leeg.
het karton De kartonnen doos is helemaal leeg.
70
Van kleien krijg je vieze handen.
71
Ik plak, met de lijm, 2 papiertjes aan elkaar.
72
Deze meneer is hout aan het lijmen.
73
Ik stop de draad door het oog van de naald.
de naalden oog van de naald Ik stop de draad door het oog van de naald.
74
Ik kan met naald en draad naaien.
75
Met de schaar ga ik de plaatjes uit knippen.
de scharen Met de schaar ga ik de plaatjes uit knippen.
76
Dit is een stapel van verschillende stenen
de stapel de stapels Dit is een stapel van verschillende stenen
77
De timmerman heeft een zaag nodig om te zagen.
de zaag de zagen De timmerman heeft een zaag nodig om te zagen.
78
De timmerman gaat de plank in 2 stukken zagen.
79
Een spijker in de muur slaan.
de spijker de spijkers Een spijker in de muur slaan.
80
Mag ik even jouw schaar lenen?
81
taalfuncties mag ik …………….. van je lenen?
iets van iemand vragen (lenen): mag ik …………….. van je lenen?
82
juf, ik snap het niet? juf, kunt u me helpen? taalfuncties
om uitleg vragen juf, ik snap het niet? juf, kunt u me helpen?
83
enkelvoud meervoud de breipen de breipennen de breinaald de breinaalden de naald de naalden de schaar de scharen de zaag de zagen de hamer de hamers de spijker de spijkers de stapel de stapels
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.