De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

 1 Hoe ga je naar school?  Tu vas à l’école comment?

Verwante presentaties


Presentatie over: " 1 Hoe ga je naar school?  Tu vas à l’école comment?"— Transcript van de presentatie:

1  1 Hoe ga je naar school?  Tu vas à l’école comment?

2  2. Ik ga te voet.  Je vais à pied.

3  3. Ik ga met de fiets.  Je vais à vélo.

4  4. Ik ga met de motor.  5. Je vais à moto.

5  5. Ik ga met de bus.  Je vais en bus.

6  6. Ik ga met de tram  Je vais en tram.

7  7. Ik ga met de trein.  Je vais en train.

8  8. Ik ga met de auto.  Je vais en voiture.

9  9. Ik ga altijd met de fiets.  Je vais toujours à vélo.

10  10. Ik ga dikwijls met de bus.  Je vais souvent en bus.

11  11. Ik ga soms met de trein.  Je vais souvent en train.

12  12. Ik ga nooit met de tram.  Je ne vais jamais en tram.

13  13. Dit is de woonkamer.  Voici le living.

14  14. Dit is de keuken.  Voici la cuisine.

15  15. Dit is een kamer.  Voici une chambre.

16  16. Dit is een hoek met een bureau.  Voici un coin avec un bureau.

17  17. Dit is de badkamer.  Voici la salle de bains.

18  18.Dit is de douche.  Voici la salle de bains.

19  19. Dit is de garage.  Voici la garage.

20  20. Voici le jardin.  Voici les toilettes.

21  21.Dit is het toilet.  Voici les toilettes.

22  22. Hier is een zetel.  Voici un fauteuil.

23  23. Hier is de lamp.  Voici la lampe.

24  24. Hier staat een bed.  Voici un lit.

25  25. Hier staat een bank.  Voici un banc.

26 . 26. De zetel staat voor de tv.  Le fauteuil est devant la télé.

27  27. De radio staat achter het bed.  La radio est derrière le lit.

28  28. Het boek ligt op de tafel.  Le livre est sur la table.

29  29. De bank staat onder de boom.  Le banc est sous l’arbre.

30  30. Het meisje zit tussen de jongens.  La fille est entre les garçons.

31  31. Ik hou van zingen en dansen.  J’aime chanter et danser.

32  32. Ik hou van muziek maken.  J’aime faire de la musique.

33  33.Ik luister graag naar de radio.  J’ aime écouter la radio.

34  34. Ik hou van tv kijken.  J’aime regarder la télé.

35  35. Ik doe graag aan sport.  J’ aime faire du sport.

36  36. Ik hou van basketbal spelen.  J’aime jouer au basket.

37  37. Ik hou van surfen op het internet  J’aime surfer sur internet.

38  38. Ik hou van chatten.  J’aime chatter.

39  39. Ik hou van huiswerk maken.  J’ aime faire des devoirs.

40  40. Ik hou van oefeningen maken.  J’ aime faire des exercices.

41  41. Hoe heet jij?  Tu t’appelles comment?

42  42. Ik heet Jan  Je m’appelle Jean.

43  43.Hoe heet u, mevrouw?  Vous vous appelez comment madame?

44  44. Hij heet Bernard.  Il s’appelle Bernard.

45  45. Zij heet Sofie.  Elle s’appelle Sofie.

46  46. Ik ga naar Parijs.  Je vais à Paris.

47  47. Ga jij met de trein?  Tu vas en train?

48  48. Wij gaan naar de school.  Nous allons à l’école.

49  49. Gaan jullie te voet?  Vous allez à pied?

50  50. De meisjes gaan naar Namen.  Les filles vont à Namur.

51  51. Ik ga terugkeren naar huis.  Je vais rentrer.

52  52. Ga jij thuis blijven?  Tu vas rester à la maison?

53  53. Zij gaat zingen.  Elle va chanter.

54  54. Wij gaan foto’s bekijken.  Nous allons regarder des photos.

55  55. Gaan jullie aan de les beginnen?  Vous allez commencer la leçon?

56  56. Zij gaan hier wonen.  Ils vont habiter ici.

57  57. Het is een mooi cadeau.  C’est un beau cadeau.

58  58. Het is een goede fiets.  C’est un bon vélo.

59  59. Het is een jonge hond.  C’est un jeune chien.

60  60. Het is een  verliefde jongen.  C’est un garçon amoureux.

61  61. Het is een tevreden vriendin.  C’est une copine contente.

62  62. Het is een korte broek.  C’est un pantalon court.

63  63. Het zijn mooie tafels.  Ce sont des jolies tables.

64  64. Het zijn oude fietsen.  Ce sont des vieux vélos.

65  65. Het zijn jonge honden.  Ce sont des jeunes chiens.

66  66. Ik maak een huistaak.  Je fais un devoir.

67  67. Maak jij foto’s?  Tu fais des photos?

68  68. Hij maakt oefeningen.  Il fait des exercices.

69  69. Wij maken muziek.  Nous faisons de la musique.

70  70. Jullie doen aan sport.  Vous faites du sport.

71  71. Zij maken een oefening.  Ils font un exercice.

72

73

74

75


Download ppt " 1 Hoe ga je naar school?  Tu vas à l’école comment?"

Verwante presentaties


Ads door Google