Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Economie voor 10 vwo
2
Opdracht In tweetallen Knip de 10 items uit.
Plak de items op een blad in een cirkel Geef nu de relaties aan tussen de 10 items door een pijl te trekken tussen de items en daarbij de schrijven wat de relatie is (de een is b.v een gevolg/oorzaak van de ander, de een is een verschijnsel van het ander) Lever het blad in bij mij
3
Planning Dit jaar drie lesbrieven: Levensloop, Monetaire Zaken en Arbeidsmarkt. Elke lesbrief: twee toetsen Elke lesbrief wordt afgesloten met SE
4
Werkwijze Elke les: korte uitleg op smartbord
Powerpoints op vakportaal economie Daarna stof verwerken in: Groepen Individueel of in tweetallen Computerlokaal
5
Regels Als je iets wilt vragen/zeggen, steek je vinger op.
Alleen mobiele telefoons gebruiken met mijn toestemming. Niet door de klas lopen Niet eten in de klas (drinken mag wel) In tweetallen naast elkaar zitten (dus niet met drie of vier)
6
Spanje Ibiza
7
Opdracht 1 Beantwoord de volgende vragen Schrijf ze op een blaadje
Zet je naam op het blaadje Lever blaadje in aan einde van de les. 5 minuten
8
Vragen Ben je op vakantie geweest?
Met wie ben je op vakantie geweest (ouders, vrienden) Waar ben je op vakantie geweest? Het is crisis: gaan Nederlanders volgens jou daardoor minder op vakantie? Het is crisis: geven Nederlanders daardoor minder uit als ze op vakantie gaan?
9
Opdracht 2 Lees de uitgedeelde tekst en beantwoord de vier vragen
Beantwoord de vragen eerst zelf Ga daarna – als je buurman ook klaar is – de vragen met elkaar vergelijken. Verbeter indien nodig je antwoord. Tot slot bespreken we de antwoorden klassikaal
10
Hoofdstuk 1: kiezen Economie gaat over kiezen uit alternatieven
Waarom kiezen we iets?????
11
Kiezen Je moet kiezen omdat producten schaars zijn (par. 2)
Bij het kiezen hou je rekening met opofferingskosten (par. 2) Bij het kiezen hou je rekening met je budget (par. 3) Bij het kiezen hou je rekening met de ander (par. 4)
12
1. Kiezen en schaarste Schaarste in economie wil zeggen dat er inspanning moet worden geleverd of kosten moeten worden gemaakt om het maken. Daarom kosten schaarse goederen meestal geld En omdat iets geld kost, moet je kiezen. Je hebt niet genoeg geld om alles te kopen wat je wilt.
13
1. Kiezen en schaarste Vrije goederen: goederen waarvoor geen inspanningen gedaan moeten worden of kosten moeten worden gemaakt om ze te maken
14
2. Opofferingskosten Als je kiest hou je rekening met opofferings kosten. Wat offer ik op als ik iets kies en is het me dat waard. Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het beste niet gekozen alternatief. Als je iets kiest zijn de opofferingskosten lager dan de opbrengsten van hetgeen je kiest
15
2. Opofferingskosten Voorbeeld. Ik heb de keuze uit drie alternatieven: Werken bij AH: levert € 3 per uur op Oppassen: levert € 5 per uur op Opa helpen in de tuin, levert € 4 op en een goed gevoel Waarschijnlijk kies je voor oppassen. De opofferingskosten zijn dan € 4 en een goed gevoel.
16
1.3 Budgetlijn Wat je kiest is afhankelijk van je budget
Budget: hoeveel geld heb ik ter beschikking Als ik minder budget heb, kan ik minder kopen Als je de keuze hebt uit twee producten, kun je een budgetvergelijking en een budgetlijn tekenen
17
1.3 Budgetlijn Als je de keuze hebt uit twee producten, kun je een budgetvergelijking en een budgetlijn tekenen 100 = 1a + 2,5b 100 = budget a = blikje cola en b = broodje kaas 1 = prijs blikje cola en 2,5 is prijs broodje gezond
18
1.3 budgetlijn Teken deze budgetlijn (zet a op de Xas)
Wat gebeurt er met de budgetlijn als: Je budget verdubbelt (prijzen blijven gelijk0 De prijs van cola verdubbelt (budget en prijs broodje gezond blijft gelijk)
19
1.4 andermans keuze Filmpje: golden balls: split or steal
20
1.4 Split or steal Ellen split steal Jaap 50/50 0/100 100/0 0/0
21
1.4 Een Bounty of niet Daan Delen Niet delen Ischa 0,5 / 0,5 0 / 1
1 / 0 0 / 0
22
Welke keuze wordt er gemaakt
Waarschijnlijk kiezen ze allebei voor niet delen omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen en elkaar niet vertrouwen. Immers als Daan voor delen kiest, kan het zomaar zijn dat Ischa voor niet delen kiest en Daan dus met lege handen staat De meest waarschijnlijke keuze noemen wee de dominante strategie. (in dit geval niet delen dus)
23
Welke keuze wordt er gemaakt
Maar als ze allebei kiezen voor niet delen, dan krijgen ze allebei niets. Dus als beiden voor het eigen belang gaan, dan krijgen ze allebei niets.
24
Welke keuze wordt er gemaakt
Als Daan toch voor delen kiest en Ischa voor niet delen, dan krijgt Daan niets en Ischa de hele Bounty. Ischa noemen we dan een free rider; hij profiteert van het goede gedrag van Daan. Hij vertoont liftersgedrag.
25
Prisonersdilemma We noem dit spel een prisonersdilemma omdat er
Twee partijen zijn die niet van elkaar weten welke keuze ze maken Twee partijen zijn die elkaar niet vertrouwen Elke partij gaat voor het eigen belang. Een resultaat ontstaat dat ongunstig is voor beiden
26
Niet altijd de slechte uitkomst
Het dilemma hoeft niet altijd tot een slecht resultaat te leiden. Je kunt het voorkomen; Door bindende afspraken te maken. Twee partijen spreken af samen te werken omdat niet samenwerken tot straf leidt. De twee criminelen zijn bang gedood te worden, de twee zussen krijgen geen zakgeld. Bij herhaling van het spel. De ene partij kiest niet voor de dominante strategie maar kiest voor samenwerking
27
Gevangenendilemma Zacco Bekennen Zwijgen Paco 10/10 1/22 zwijgen 22/1
2/2
28
Gevangenen Maken de afspraak beiden te zwijgen, maar dit wordt pas een bindende afspraak als ze weten dat ze worden vermoord door de ander (of zijn handlanger) als ze bekennen
29
Opruimen Sofie sofie Opruimen Niet opruimen Tara 30/30 70/10 10/70
60/60
30
Bindende afspraken Evenwicht: ze ruimen beiden niet op
Beiden wel opruimen is beter, maar hoe komen ze daar: Ze beloven allebei op te ruimen en ouders dreigen met straf als ze dat niet doen (ze hebben dus een bindende afspraak) Tit for tat: Tara ruimt wel op en start dus met samenwerken in de hoop dat Sofie volgt. Als Sofie niet volgt, dan stop Tara ook met opruimen. Dit kan alleen als het dilemma wordt herhaald.
31
Liftersgedrag Als Tara wel opruimt en Sofie niet dan vertoont Sofie liftersgedrag. Sofie profiteert van goede gedrag van Tara. Liftersgedrag noemen we ook wel free-ridergedrag
32
Opdracht Oldi Reclame Geen reclame Spor 90/90 130/70 Geen reclame
70/130 100/100
33
Spor en Oldi Spor en Oldi zijn twee supermarkten die erover denken reclame te gaan maken. Ze maken nu beiden 100 winst en als ze beiden reclame gaan maken blijft hun omzet gelijk, maar nemen de kosten toe met 10
34
Spor en Oldi Wat is de dominante strategie van Spor
Wat is de dominante strategie van Oldi Wanneer is spor een free rider Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen
35
Spor en Oldi Wat is de dominante strategie van Spor:
reclame maken Wat is de dominante strategie van Oldi: Wanneer is spor een free rider: als Spor reclame maakt en Oldi niet
36
Spor en Oldi Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma:
omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen Ze kiezen voor eigen belang Het eindresultaat niet optimaal is Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen. - Bindende afspraken maken. Afspreken dat ze beiden geen reclame maken
37
Prisonerdilemma Prisonersdilemma met meerdere partijen: veelpersoonsdilemma. Er wordt een feestje georganiseerd en iedereen neemt op vrijwillige basis eten en drinken mee. De verleiding is groot om niets of weinig mee te nemen, maar als iedereen dat doet, dan heb je geen feestje Degene die niets meeneemt is een free rider. Hij profiteert van het goede gedrag van anderen
38
Prisonersdilemma Oplossen? Je komt pas binnen als je iets meeneemt.
Je krijgt een slechte naam, er wordt over je gepraat. Je wordt niet meer uitgenodigd.
39
Prinsjesdag 3e dinsdag van september Wat leest de koning voor?
Wat staat daar in? Wat biedt de minister van Financien aan? Hoe noemen we de 3e dinsdag in september?
40
Prinsjesdag Filmpje:www.rijksoverheid.nl/onderwerpen prinsjesdag
Lees het krantenartikel. Wat merken jullie hiervan? Wat bedoelen we met een daling van de koopkracht?
41
Prinsjesdag Je ouders gaan in koopkracht achteruit
Alles wordt duurder (accijns gaan omhoog) Kinderbijslag wordt minder Je buurman is werkeloos
42
Vandaag Uitslag quizzzzzzzz Inkomensverdeling Kort filmpje Uitleg
Opdracht in tweetallen.
43
H.2 Inkomensverdeling en Lorenzcurve
Lorenzcurve laat inkomensverdeling in een land of in een groep zien. Lorenzcurve geeft aan of inkomensverdeling gelijk of ongelijk is. Op de x-as percentage van de bevolking Op de Y- as percentage van de bevolking
44
Voorbeeld lorenzcurve
45
Lorenzcurve Persoon Inkomen Inkomen als % van het totaal
Cumulatief % personen Cumulatief % inkomen Jaap 20.000 10% 25% Joop 50% 20% Bert 60.000 30% 75% Bart 100%
46
H.2 Gini index Om de ongelijkheid te meten wordt gebruikgemaakt van de Gini-index, waarbij een index van 0 gelijk staat aan volkomen gelijkheid en 100 aan volkomen ongelijkheid. De meeste West-Europese landen hebben een zeer lage Gini-index vanwege hun hoge inkomstenbelasting
47
Inkomensverdeling en Lorenzcurve
Naarmate de inkomensverdeling gelijker wordt (=nivellering), komt de Lorenzcurve meer naar het midden ( de diagonale lijn)’. Huiswerk voor volgende week donderdag: 2.7 t/m 2.11
48
Opgaven t/m opgave 2.6
49
2.6 Ruilen over de tijd Sparen: ik consumeer niet nu, maar later. De ruil (geld voor goederen) wordt uitgesteld Lenen: ik consumptie in de toekomst wordt vervangen door consumptie nu. De ruil wordt vervroegd.
50
2.6 Ruilen over de tijd Bij lenen en sparen komen de opofferingskosten weer aan de orde. Opofferingskosten in de vorm van tijd (nu of later) en geld (rente)
51
2.6 Ruilen over de tijd Rente: de prijs van geld
Als ik spaar, geef ik de bank de beschikking over mijn geld en wil ik daarvoor een vergoeding. Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente?
52
2.6 Ruilen over de tijd Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente als ik mijn geld nu niet heb, maar straks Misschien ben ik straks wel dood en heb ik niets aan mijn geld straks Misschien ben ik straks wel rijker en kan ik het geld beter nu hebben
53
2.6 Ruilen over de tijd Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente als ik mijn geld nu niet heb, maar straks Misschien ben ik straks wel dood en heb ik niets aan mijn geld straks Misschien ben ik straks wel rijker en kan ik het geld beter nu hebben
54
2.6 Ruilen over de tijd Je wilt dus een vergoeding in de vorm van rente omdat je niet nu maar pas later over je geld kunt beschikken. Boven op deze rente, kan nog extra rente komen voor risico’s Risico’s dat ik het gespaarde/uitgeleende bedrag niet terug krijg Risico’s dat het geld minder waard wordt door inflatie Risico’s dat het geld minder waard wordt door wisselkoersschommelingen
55
Hoofdstuk 3 Transactiekosten: tijd en geld die het kost om een transactie (ruil) tot stand te brengen. Zowel koper als verkoper hebben transactiekosten!!!!!!!
56
Asymmetrische informatie
De ene partij weet meer dan de andere partij Dit leidt tot extra transactiekosten
57
Asymmetrische informatie
Asymmetrische informatie: de verzekerde weet meer dan de verzekeraar. De verzekeraar is altijd op zoek naar informatie over de verzekerde. b.v. je betaalt een lage premie als je gezond leeft: maar hoe weet de verzekeraar of je gezond leeft. Je verzekert je Iphone. De verzekeraar wil weten of je met de politie in aanraking bent geweest?
58
Premie particuliere verzekering
Premie: de prijs van een verzekering Premie berekenen: kans op schade x de gemiddelde hoogte van verwachte schade Voorbeeld: Aantal verzekerde auto’s = Gemiddelde schade = € 4.000 Kans op schade is 10% Premie = € 400 (= Kans op schade x gemiddelde schade)
59
Premie particuliere verzekering
Bereken nu de premie op een andere manier.
60
Premie particuliere verzekering
Zo kun je het ook uitrekenen: Totaal schadebedrag = € x = € Schadebedrag delen door aantal verzekerden € / = € 400 premie
61
Premie Bereken nu de premie als de verzekeraar € 2 miljoen winst wil maken.
62
Averechtse selectie De mensen met goede risico’s verzekeren zich niet, de mensen met slechte risico’s wel. Gevolg: verzekeren wordt erg duur (weinig premiebetalers, veel uitkeringen) Oplossen: verzekering verplichten zoals bij ziektekostenverzekering. Premiedifferentiatie: mensen met weinig risico betalen lagere premie. Eigen risico
63
Moral hazard Mensen gedragen zich roekeloos of risicovol omdat ze toch al verzekerd zijn Gevolg: veel schade en hogere premies Oplossen: eigen bijdragen/risico bij schade, schade uitkering aan maximum verbinden Premiedifferentiatie (als je weinig schade hebt, dan betaal je weinig premie)
64
verzekeren Lees artikel over verzekeren. Er komen een aantal begrippen in terug die we hebben behandeld. Wat zijn de opofferingskosten van het niet afsluiten van een annuleringsverzekering? Zoek in het artikel de tekst die hoort bij de begrippen: Risico aversie Averechtse selectie Transactiekosten
65
Premie Premie: kans op schade x verwachte hoogte schade
Premie: (totaal schade bedrag + opslag voor winst en kosten) : aantal verzekerden
66
Opdracht 3.9 Premie: kans op schade x verwachte hoogte schade
Premie voor groep 1: 0,01 x = € 200 Premie voor groep 2: 0,02 x € = € 400 Premie voor groep 3: 0,03 x € = € 600 Alleen groep 2 en 3 verzekeren zich voor een premie van € 400.
67
Opdracht 3.14 Eigen risico tegen averechtse selectie: een voorzichtig iemand kan zijn eigen risico verhogen en zo zijn premie verlagen. Voor een lagere premie zal hij zich eerder verzekeren Eigen risico tegen moreel wangedrag: als je een deel van de schade zelf moet betlane, word je vanzelf voorzichtiger No claim korting tegen moreel wangedrag: als je geen schade hebt (geen schade claimt) en dus voorzichtiger bent, dan krijg je een lagere premie
68
3.7 Sociale zekerheid Sociale zekerheid: wetten die je helpen bij ziekte, werkeloosheid, ouderdom, grootbrengen van kinderen en arbeidsongeschiktheid Gebaseerd op solidariteit Van werkenden met werkelozen Van jongeren met ouderen Van gezonde mensen met de zieken
69
3.7 Sociale zekerheid Sociale zekerheid bestaat uit:
Sociale verzekeringen: betaald uit premies Sociale voorzieningen: betaald uit belastinggeld: zoals Wet Werk en Bijstand
70
3.7 Sociale zekerheid Sociale verzekeringen bestaan uit
Volksverzekeringen: voor iedereen (AOW, AWBZ. ANW, AKW) Werknemersverzekeringen: voor mensen in loondienst (WIA, WW)
71
3.8 Zorgverzekering Wie is waar verzekerd (pasjes)
Filmpje: waar op letten bij je zorgverzekering (consumentenbond)
72
Ziektekostenverzekering
Zorgverzekering: dekt kosten van gezondheidszorg. De zorgverzekering bestaat uit: een verplicht basispakket; een niet verplicht aanvullend pakket.
73
Ziektekostenverzekering: basispakket
Het basispakket is verplicht. Iedereen moet zich verzekeren voor het basispakket. We gaan hiermee averechts selectie tegen. Dit pakket is voor iedereen gelijk.
74
Ziektekostenverzekering: basispakket
Iedereen betaalt voor het basispakket een vast bedrag per maand (= nominale premie). Deze betaal je aan de zorgverzekeraar (Menzis, ONVZ , AGIS) Je kunt zelf kiezen welke verzekeraar je kiest. De ene verzekeraar is voor hetzelfde pakket iets goedkoper dan de andere
75
Ziektekostenverzekering: basispakket
Daarnaast betaalt iedereen een inkomensafhankelijke premie voor het basispakket. Deze wordt ingehouden op je loon door je werkgever.
76
Ziektekostenverzekering: aanvullende verzekering
Je kunt je ook aanvullend verzekeren (b.v voor de tandarts of extra fysiotherapie). Je betaalt daarvoor dan een extra nominale premie aan de zorgverzekeraar.
77
Opdracht Lees artikel en beantwoord de vragen
Hoe zorgt Aron ervoor dat hij zo weinig mogelijk betaalt voor zijn zorgverzekering De basis verzekering is verplicht: welke probleem wordt daarmee voorkomen? Er is een eigen risico van € 350: welk probleem wordt daarmee voorkomen Zou jij je eigen risico verhogen in ruil voor een lagere premie? Waarom
78
Economie gaat over kiezen
Wat kun je kiezen: Bij welke verzekeraar je de verplichte basisverzekering afsluit (b.v. Menzis of Agis) Of je wel of niet de – niet verplichte - aanvullende verzekering afsluit Of je je eigen risico van € 350 verhoogt of niet
79
Hoofdstuk 4 Nominaal inkomen: loon uitgedrukt in geld
Reeël inkomen: koopkracht van je nominaal loon
80
Hoofdstuk 4 Wat gebeurt er met mijn reëel inkomen als mijn nominaal inkomen gelijk blijft en de prijzen stijgen. Om dat te berekenen gebruiken we indexcijfers
81
Hoofdstuk 4 Indexcijfers laten zien hoeveel een grootheid toeneemt ten opzichte van basisjaar Basisjaar wordt op 100 gesteld Als mijn nominaal loon ten opzichte van het basisjaar met 4% toeneemt, is het indexcijfer nominaal loon 104 Als prijzen met 2,1% stijgen tov basisjaar, dan is prijsindexcijfer 102,1
82
Hoofdstuk 4 Indexcijfers laten zien hoeveel een grootheid toeneemt ten opzichte van basisjaar Indexcijfer koopkracht = indexcijfer nominaal loon/prijsindexcijfer x 100 RIC = NIC/PIC x 100
83
Hoofdstuk 4 Als lonen gelijk blijven en prijzen stijgen met 2,1%?
Indexcijfer koopkracht = 100/102,1 x 100 = 97,94 Koopkracht is met 2,06% gedaald.
84
Hoofdstuk 4 Lees de kerncijfers van Griekenland
Bereken het indexcijfer koopkracht 2013 met 2007 als basisjaar Bereken het indexcijfer nominaal loon 2013 met 2007 als basisjaar Bereken nu het prijsindexcijfer 2013 met 2007 als basisjaar
85
Hoofdstuk 4 Lees de kerncijfers van Griekenland
Bereken het indexcijfer koopkracht 2013 met 2007 als basisjaar: 60 Bereken het indexcijfer nominaal loon 2013 met 2007 als basisjaar: 71,5 Bereken nu het prijsindexcijfer 2013 met 2007 als basisjaar: 60 = 71,5/pic x 100 → 60 = 7150/pic → 60 pic = 7150 → pic = 119,17
86
Hoofdstuk 4 Ik verdien in 2012 bruto € 21.000 per jaar
Ik verdien netto € netto per jaar Wat gaat er allemaal vanaf?????????
87
Bruto loon Jaap Brutoloon: € 50.000 per jaar 8% vakantiegeld: € 4.000
Totaal brutoloon: € per jaar
88
Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen is inkomen waarover je belasting gaat betalen. Belastbaar inkomen is vaak lager dan je bruto inkomen.
89
Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten (pagina 18) Aftrekposten: hypotheekrente, scholingskosten, giften, betaalde alimentatie….. Hypotheekrente: de rente die ik betaal over de lening die ik heb afgesloten om mijn huis te kunnen kopen.
90
Belastbaar inkomen voorbeeld
Jaap verdient een bruto inkomen: € Hij heeft een hypotheek en betaalt jaarlijks € aan rente. Die € mag hij aftrekken van zijn bruto inkomen. Hij betaalt dan belasting over € en niet over €
91
Belasting betalen Belasting betalen dus over belastbaar inkomen
Je betaalt niet alleen belasting over je bruto inkomen maar ook premies voor volksverzekeringen (aow, anw). Belasting en premies noemen we bij elkaar inkomensheffing of loonheffing
92
Belasting betalen in schijven
Inkomensheffing/loonheffing betaal je in schijven Naarmate je meer verdient, betaal je een hoger percentage aan inkomensheffing.
93
Belasting betalen in schijven
Voorbeeld: belastbaar inkomen is € Over de eerste € betaal je 20% inkomensheffing. Dat is € 4.000 Over het bedrag tussen de € en € betaal je 30% inkomensheffing. Dat is € 6.000 Daarboven betaal je 50%. Dat is € (50% van € 8.000 Bij elkaar betaal je dus € aan inkomensheffing
94
0 – 20% € 4.000 – 30% € en hoger 50% € totaal €
95
Heffingskorting Iedereen krijgt een korting op het bedrag dat hij aan belasting moet betalen, de zogenaamde heffingskortingen: Algemene heffingskorting voor iedereen: € 2.000 Arbeidskorting, alleen voor werkenden: € 1.500 In ons voorbeeld krijg je dus een korting van € op € en betaal je uiteindelijk € aan inkomensheffing
96
Van bruto naar netto Uiteindelijk betaal je dus € aan inkomensheffing Trek dit af van je bruto loon van € en je hebt je netto loon: €
97
Stappen Bereken bruto loon
Trek aftrekposten af van brutoloon (1) en je krijgt belastbaar inkomen Bereken inkomensheffing op basis van belastbaar inkomen en de schijven.(2) Trek heffingskortingen af van berekende inkomensheffing (3) Trek inkomensheffing (4) af van brutoloon (1) en je krijgt nettoloon
98
Gemiddelde belastingdruk
Gemiddelde heffingsdruk: hoeveel betaal je gemiddeld aan belasting en premies (inkomensheffing) over je bruto inkomen Gemiddelde heffingsdruk: (inkomensheffing/brutoloon) X 100% Stel ik verdien bruto € en ik betaal aan belasting Belastingdruk is: (€ /€ ) x 100% = 37,5%
99
Marginale belastingdruk
Hoeveel procent belasting moet ik betalen over mijn extra verdiende inkomen.
100
Belastingstelsels Progressief: als je meer verdient, betaal je een hoger percentage van je inkomen aan belasting. Proportioneel: iedereen betaalt bij elk inkomen hetzelfde percentage. Degressief: als je meer verdient, ga je een lager percentage aan belasting betalen.
101
De(nivelleren) Nivelleren: inkomensverschillen kleiner maken
Denivelleren: inkomensverschillen groter maken
102
Inkomensverschillen Inkomensverschillen worden kleiner als
Heffingskortingen hoger worden Belastingtarieven voor lagere inkomens lager worden en voor hogere inkomens hoger Je minder kosten mag aftrekken van de bruto inkomen Inkomensverschillen worden groter als Heffingskortingen lager worden Belastingtarieven voor lagere inkomens hoger worden en voor hogere inkomens lager Je meer kosten mag aftrekken van het bruto inkomen
103
Opdracht Maak opdracht in viertallen Inleveren aan einde van de les
Gebruik steeds het stappenplan
104
Bert Verdient € 4.000 bruto per maand en 8% vakantiegeld
Heeft geen eigen huis en geen aftrekposten Heffingskortingen zijn € per jaar Hij betaalt 30% belasting over de eerste € aan inkomen, 40% tussen de € en € en 50% over alles wat hij daarboven verdient
105
Benno Verdient € 8.000 per maand en 8% vakantiegeld
Heeft geen eigen huis Heffingskortingen zijn € per jaar Hij betaalt 30% belasting over de eerste € aan inkomen, 40% tussen de € en € en 50% over alles wat hij daarboven verdient
106
Opdracht 1 Bereken netto inkomen van Bert en Benno. Volg daarbij de stappen van het stappenplan. Bereken gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno.
107
Opdracht 1: Bert Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn. Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € Bij elkaar: € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 31,31%
108
Opdracht 1: Benno Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen: € Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € en 50% over € = € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 39,8%
109
Opdracht 2 Benno en Bert kopen een huis en betalen 6% rente over de hypotheek van €
110
Opdracht 2: Bert Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen € – = € Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € Bij elkaar: € Heffingskortingen: € € = € 9.036 Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € 9.036/€ = 17,43%
111
Opdracht 2: Benno Bruto inkomen: 12 x € = € % van € = € Belastbaar inkomen: € € = € Belasting: 30% over € = € en 40% over € = € en 50% over € = € Heffingskortingen: € € = € Netto inkomen is € € = € Gemiddelde heffingsdruk: € /€ = 31,2%
112
Inkomesnverschillen Bert € 35.605 € 42.804 Benno € 62.340 € 71.340
Opdracht 1 Opdracht 2 Bert € € Benno € € Verschil € €
113
Belasting over ons vermogen
Door hypotheekrente aftrek en andere aftrekposten: Gaan Bert en Benno minder belasting betalen (logisch want mijn belastbaar inkomen neemt af) Worden de inkomensverschillen groter
114
Belasting over ons vermogen
Voorbeeld: stel ik heb op een spaarrekening (= vermogen) en krijg rente (inkomen uit vermogen). Dan is mijn rendement: (4.000: ) x 100% = 4% De belastingdienst gaat er van uit dat ons rendement op ons vermogen altijd 4% is. Dit noemen we het fictief rendement Over dit fictief rendement betalen we 30% belasting
115
Belasting over ons vermogen
We betalen 30% belasting over het rendement wat we op ons vermogen halen Rendement is wat we verdienen met ons vermogen Formule: (inkomen uit vermogen: vermogen) x 100%
116
Vermogensrendementsheffing
Ik heb € op een spaarrekening Fictief rendement is 4%, dan is het inkomen uit vermogen € 4.000 Over die € betaal ik 30% belasting. Dat is € 1.200 Maak nu som 4.17
117
Sparen Nederlanders zijn een spaarzaam volkje
€ op spaarrekeningen Dat is per Nederlander: € Best veel, is dat slim???????
118
Vandaag Opdracht sparen klassikaal Uitdelen nieuwe planning
Groepsopdracht: argumenteren
119
Opdracht Stelling: sparen levert niets op, maar moet je toch doen…………………….. Bereken met indexcijfers de verandering van de koopkracht van mijn vermogen.
120
Opdracht Ik heb op 1 januari 2013 € aan spaargeld op een spaarrekening staan. Ik krijg 1,5% rente over die € in De rente wordt op het einde van het jaar aan mijn spaartegoed toegevoegd. De inflatie is 2,5%. Alle producten zijn eind ,5% duurder.
121
Opdracht Ik betaal ook nog 1,2% belasting over al mijn spaartegoed boven de € Ga uit van 1,2% van € = € € De belasting gaat af van mijn spaartegoed dat ik heb op 31 december
122
Opdracht Wat is jouw conclusie na het maken van de opdracht
Ben jij het eens met de stelling dat sparen weinig oplevert, maar dat je het toch moet doen? Waarom zou je toch moeten sparen?
123
Opdracht Ga uit van Ric = nic/pic x 100
Nic = toename vermogen spaarrekening Nic = er komt bij rente, er gaat vanaf belasting Rente = 1,5% van € = € 600 Belasting = 1,2% van € = € 228 Rente en belasting samen = € 372. Dit is een toename t.o.v. € van 0,93% Nic = 100,93 Pic = inflatie = 102,5 Ric = 100,93/102,5 x 100 = 98,5
124
Keuzes in het spitsuur Speelkwartier van het leven: 25e tot 30e levensjaar: weinig verantwoordelijkheden Spitsuur van het leven: 30e tot 55e levensjaar. Drukke baan, opgroeiende kinderen en zorg voor hulpbehgoevende ouders. In spitsuur veel keuzes maken en … Economie gaat over keuzes maken
125
Keuzes in spitsuur Carrière of niet???? Huis kopen of huren
Kinderopvang of – meestal de vrouw - korter werken Taken in het huishouden.
126
Kopen of huren huis Kopen of huren van een huis: wat is voordeliger?
Belastingen Aftrek rente van belastingen Geen aftrek huur van belastingen Risico Risico op waardedaling of rentestijging Geen risico op waardedaling of rentestijging Sparen Woning is bezit en kan als pensioen-voorziening dienen Woning is geen bezit en dus geen pensioenvoorziening Kosten Onderhoud en verzekering eigen woning Geen onderhoud en verzekering
127
Taakverdeling in het huishouden
Wie doet wat in het huishouden
128
Arbeidsdeling in huishouden
Over de taak luiers verschonen doet Josje 3 uur en Joris 6 uur. Joris is dus twee keer zo langzaam. Bij stofzuigen is Joris 1,5 zo langzaam. Josje Joris Joris langzamer dan Josje Luiers verschonen 3 6 100% stofzuigen 2 50% totaal 5 9 80%
129
Uitleg Josje is in beide taken sneller dan Joris. Ze heeft voor elke taak een absoluut voordeel ten opzichte van Joris. Joris is in luiers verschonen twee keer zo langzaam als Josje en in stofzuigen maar 1,5 keer zo langzaam als Josje. Joris heeft daarom bij stofzuigen een comparatief of relatief voordeel t.o.v. luiers verschonen.
130
Arbeidsdeling in huishouden
Als ze zo snel mogelijk willen werken samen, dan moet Josje alles alleen doen. Josje is immers in alles het snelste. Daar heeft Josje natuurlijk geen zin in. Josje wil maximaal 4 uur in het huishouden besteden. Hoe gaan Josje en Joris de taken verdelen op een manier waarop ze samen zo weinig mogelijk tijd kwijt zijn aan het huishouden Als volgt:
131
Zo dus……… Josje Joris totaal Luiers verschonen 3 stofzuigen 1 1,5 2,5
stofzuigen 1 1,5 2,5 4 5,5
132
Uitleg Josje gaat dus de 1e drie uur besteden aan luiers verschonen omdat ze daarin relatief het snelst is (twee keer zo snel als Joris). Het laatste uur besteedt zij aan stofzuigen. Joris moet dan nog 1,5 uur stofzuigen.
133
Zo dus niet……… Josje Joris totaal Luiers verschonen 2 4 stofzuigen 6
134
Hoofdstuk 6: oude dag Oude dag: pensioen
Systeem met drie inkomensbronnen AOW Bedrijfspensioen Zelf sparen
135
Hoofdstuk 6: oude dag AOW: algemene ouderdomswet
Vanaf jaren 50 (trekken van Drees) AOW rechten worden opgebouwd tussen je 15 en 65e: 2% van de totale uitkering voor elk jaar dat je in Nederland woont. AOW: minimumuitkering van 70% van het minimumloon Betaald via omslagstelsel: degenen die nu werken betalen premie voor de ouderen van nu. AOW premie zit in 1e en 2e schijf AOW uitgevoerd door Sociale Verzekeringsbank
136
Hoofdstuk 6: oude dag AOW probleem: er zijn veel ouderen en weinig werkenden. Er zijn dus te weinig mensen die premies betalen voor teveel mensen die uitkering krijgen. Grijze druk: aantal 65 plussers op de 100 mensen die kunnen werken. Is nu 22%, wordt 40% Oplossingsmogelijkheden: Lagere aow uitkering Later aow uitkering Hogere premies We kiezen voor de 2e oplossing. Waarom????
137
Grijze druk
138
Hoofdstuk 6: oude dag De AOW-leeftijd is de leeftijd waarop het AOW-pensioen ingaat. U ontvangt het AOW-pensioen vanaf de dag waarop u uw AOW-leeftijd bereikt. Per 1 januari 2013 is de AOW-leeftijd met 1 maand verhoogd. In de komende jaren gaat de AOW-leeftijd in stapjes omhoog. In 2019 is de AOW-leeftijd 66 jaar en in 2023 is dat 67 jaar. Vanaf 2024 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.
139
Hoofdstuk 6 Aanvullend bedrijfspensioen (boven op aow)
Meeste Nederlanders betalen verplicht pensioenpremie voor een aanvullende pensioen voor later Premies gaan naar pensioenfondsen. Deze fondsen beleggen het geld in aandelen, obligaties en onroerend goed Premies inkomsten en opbrengsten van beleggen moeten voldoende zijn om pensioenuitkeringen te betalen (zie figuur 6.1 op pagina 91)
140
Hoofdstuk 6 Aanvullend pensioen is geen omslagstelsel, maar kapitaaldekkingsstelsel Bij een dergelijk stelsel betaal je premie om op je oude dag een inkomen te hebben.
141
Hoofdstuk 6 Door crisis kwamen pensioenfondsen in problemen om de beleggingen in aandelen en onroerend goed minder opbrengen Crisis komt tot uiting in dekkingsgraad pensioenfondsen
142
Hoofdstuk 6 Dekkingsgraad: geeft aan of het pensioenfonds aan toekomstige verplichtingen kan voldoen Dekkingsgraad: (vermogen : contant gemaakte uitkeringen) x 100% De verplichtingen van de pensioenfondsen liggen in de toekomst. Om de dekkingsgraad te berekenen moeten we de toekomstige uitkeringen vertalen naar waarde in het nu. Dat noemen we contant maken.
143
Hoofdstuk 6 Stel ik moet € 1.000 over 1 jaar betalen en de rente is 3%
De waarde van die € nu is: € 1.000: 1,03 = € 970,87 Controle: als ik die € 970,87 nu op de bank zet met 3% rente dan is dat precies € 1.000 Dekkingsgraad moet minimaal 105% zijn
144
Hoofdstuk 6 Dekkingsgraad bij een vermogen van € 1.050
Dekkingsgraad = (€1.050: € 970,87) x 100% = 108,15% Dat is meer dan 105% en voldoet dus aan de norm.
145
Hoofdstuk 6 Naast AOW en aanvullende pensioenen kunnen mensen ook zelf geld opzij zetten en beleggen voor hun pensioen. Voor veel mensen is een koophuis een oudedagsvoorziening
146
Opdrachten 6.4 6.5 6.6
147
Opdracht 6.4 Omslagstelsel
Aantal 65 plussers stijgt relatief snel en aantal alleenstaanden 65 plussers neemt toe Niets, want de aow uitkering is waardevast Verwachte uitkering alleenstaande: 152/125 x € = € en gehuwden: 152/125 x € = € 8.755
148
Opdracht 6.4 Alleenstaanden: € X (0,47 x ) = € Gehuwden: € x (0,53 X ) = €
149
Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties
Wat krijgen we van de overheid en wat moeten we betalen aan de overheid tijdens ons leven. Als we jong zijn, betalen we weinig (premies en belastingen) en ontvangen we veel (zorg en onderwijs). We zijn netto ontvangers. Dat geldt ook voor ouderen. Ze betalen relatief weinig en ontvangen veel (vooral voor zorg). Zie figuur 7.3.
150
Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties
De werkenden zijn de netto betalers. Ze betalen voor de voorzieningen voor zichzelf en de ouderen en de jongeren. Ze ontvangen alleen voor zichzelf.
151
Demografische druk Demografische druk = groene druk + grijze druk
Groene druk: aantal jongeren tot 20 jaar als percentage van de bevolking tussen 20 en 65 Grijze druk: aantal ouderen vanaf 65 jaar als percentage van de bevolking tussen 20 en 65 jaar
152
Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties
Zolang de werkenden weten dat zij later ook netto ontvangers worden, is dit een houdbaar systeem Hier ligt een probleem omdat de grijze en groene druk toeneemt. Er komen teveel jongeren en ouderen die moeten worden onderhouden door te weinig werkenden De werkenden van nu betalen voor de huidige oudjes een voorzieningenniveau dat ze zelf niet meer krijgen
153
Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties
Hoe op te lossen: Premies verhogen: rekening wordt bij werkenden nu en later gelegd. Hogere premies verhoogt lastendruk en dat willen we niet. Uitkeringen verlagen: rekening wordt bij oudjes nu gelegd Stimuleren van immigratie (meer werkenden die premie betalen) Verhogen aow leeftijd(is wel solidair want werkenden van nu worden ouder en profiteren ook langer van aow) Fiscaliseren aow, dwz deel aow wordt betaald uit belastinggeld. De ouderen betalen dan mee aan eigen aow (gebeurt nu ook al)
154
Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties
Hoe op te lossen: Uitkeringen verlagen Premies verhogen Zorgen dat er meer werkenden komen die premie betalen. (immigratie, stimuleren arbeidsdeelname verhogen pensioenleeftijd) Zorgen dat er minder pensioengerechtigden komen (verhogen pensioenleeftijd)
155
Levensloop Maken: 6.20 en 6.21 Maken: 7.10 en 7.11
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.