Download de presentatie
1
Hoofdstuk 11 Homothetie
2
(12,-2) (-12,2) 5. Instap (6,-1).2 = (6,-1).(-2) =
Een koppel met een getal vermenigvuldigen (6,-1).2 = (12,-2) Voorbeeld: (6,-1).(-2) = (-12,2) Welk koppel krijg je als je het koppel (0, 0) met om het even welk getal vermenigvuldigt? Antwoord: Het koppel (0,0)
3
5. Opdracht 1 : p201 We geven ten opzichte van een assenstelsel (x, y) het rechthoekig trapezium ABCD met hoekpunten: A(6,-1) B(2,3) C(6,3) D(8, 1) B’ C’ D’ A’ A’(12,-2) B’(4,6) C’(12,6) D’(16, 2)
4
5. Opdracht 1 : p201 We geven ten opzichte van een assenstelsel (x, y) het rechthoekig trapezium ABCD met hoekpunten: A(6,-1) B(2,3) C(6,3) D(8, 1) A’ D’ C’ B’ A’(-12,2) B’(-4,-6) C’(-12,-6) D’(-16,-2)
5
6. Homothetie Alle pijlen eindigen in de oorsprong (0,0)
Opmerking 5 : Waar eindigen alle pijlen als k = O ? Alle pijlen eindigen in de oorsprong (0,0) = de constante homethetie
6
= de puntspiegeling met centrum O
6. Homothetie p201 Opmerking 6 : Ook k = -1 geeft een bijzondere transformatie. Welke? A’ (-6,1) (6,-1) D’ C’ B’ = de puntspiegeling met centrum O = de draaiing d(O,180°)
7
8. Eigenschappen van een niet-constante homothetie
een niet-constante homothetie behoudt Het rechte-zijn de evenwijdige stand van rechten de hoekgrootte de loodrechte stand van rechten een niet-constante homothetie beeldt een rechte op een evenwijdige rechte af. A’ B’ C’ D’
8
9. Instap p204 We geven ten opzichte van een assenstelsel een rechthoekige driehoek met hoekpunten: A(2, - 2) B(2, 1) C(6, - 2) C’ A’ B’ h(O,-2) A’(-4,4) B’(-4,-2) C’(-12,4)
9
10. Verdere eigenschappen
B’ Meet de zijden van ABC en A'B'C': |AB| = |BC|= |CA| = |A'B'|= |B'C'|= |CA'|= 1,5 cm 2,5 cm 2 cm 3 cm 5 cm 4 cm Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: |A’B’| = |k|.|AB|
10
10. Verdere eigenschappen
B’ Bereken de omtrekken van ABC en A'B'C': Omtrek ABC = Omtrek A’B’C’ = 1,5 cm + 2,5 cm + 2 cm = 6 cm 3 cm cm + 4 cm = 12 cm Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: omtrek ABC = |k|. omtrek A’B’C’
11
10. Verdere eigenschappen
B’ Bereken de oppervlakten van ABC en A'B'C': Oppervlakte ABC = Oppervlakte A’B’C’ = (2 cm . 1,5 cm) : 2 = 1,5 cm² (4 cm . 3 cm) : 2 = 6 cm² Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: oppervlakte ABC = k². oppervlakte A’B’C’
12
11. Een homothetie zonder assenstelsel.
p206 B’ 2 C’ 2 1 1 D’ 2 1 1 2 A’
13
11. Een homothetie zonder assenstelsel.
p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,3) A’ A 3 O 2 1 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis 3 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,3)
14
11. Een homothetie zonder assenstelsel.
p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O; -0,5) A’ -0,5 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis -0,5 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O;-0,5)
15
11. Een homothetie zonder assenstelsel.
p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,4) 1 A’ 4 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis 4 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,4)
16
11. Een homothetie zonder assenstelsel.
p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,-3) 1 -3 A’ 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis -3 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,-3)
17
11. Een homothetie zonder assenstelsel.
p206 Methode 2: Bepaal het beeld van het punt B door de homothetie met centrum O en koppel (A,A’) A’ B’ A B C’ C O D D’
18
11. Een homothetie zonder assenstelsel.
p206 Methode 2: Bepaal het beeld van het punt B door de homothetie met centrum O en koppel (A,A’) 1. Trek de rechte OB en AB B’ 2. Trek door A’ de evenwijdige rechte met AB 3. Het snijpunt van deze rechte en OB is B’
19
Vragen en opdrachten p 207
20
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie:
1 2
21
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie:
1 3
22
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie:
-2 1
23
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie:
-1,5 -1 1
24
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie:
-1/3 1
25
9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie?
Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. 1 h(O,-2) O -2
26
9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie?
Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. 1 O -0,5 h(O;-O,5)
27
Geen homothetie, wel een verschuiving
9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. Geen homothetie, wel een verschuiving
28
De homothetie met factor 1: 1 dekpunt, nl. het centrum
10. a. Heeft een homothetie dekpunten? Maak, zo nodig, een onderscheid. De homothetie met factor 1: 1 dekpunt, nl. het centrum De homothetie met factor = 1: alle punten zijn dekpunten
29
h-1(O,-2) = h(O;-1/2) h-1(O,k) = h(O,k-1)
10. b. Als je bij een homothetie alle pijlen omkeert, krijg je dan opnieuw een homothetie? A’ D’ C’ B’ h-1(O,-2) = h(O;-1/2) h-1(O,k) = h(O,k-1)
30
Doorloopzin blijft behouden
10. c. Behoudt een niet-constante homothetie de doorloopzin van een figuur? A’ D’ C’ B’ Doorloopzin blijft behouden
31
11. Omtrek F = 18 cm Oppervlakte F = 24 cm² Voor het beeld F' van F door h(O, 3) geldt: omtrek F' = oppervlakte F' = Voor het beeld F" van F door h(P, -4) geldt: omtrek F" = oppervlakte F" = Voor het beeld F'" van F door h(Q, -0,5) geldt: omtrek F'" = oppervlakte F'" = |3|.18 cm = 54 cm 3².24 cm² = 9.24 cm² = 216 cm² |-4|.18 cm = 72 cm (-4)².24 cm² = cm² = 384 cm² |-0,5|.18 cm = 9 cm (-0,5)².24 cm² = 0,25.24 cm² = 6 cm²
32
Driehoek OBC is het beeld van OVA door een homothetie met factor
Dus |BC| = k1 . |AV| = (1) Driehoek FBC is het beeld van FOD door een homethetie met factor Dus |BC| = k2 . |AV| = (2) Lid aan lid ((2) delen door (1)) geeft: A D B C
33
Beide leden delen door v Beide leden + 1/b A D
C D Vervangen –we nu |FB| door b-f , |OF| door f, |OB| door b en |OV| door v dan krijgen we Beide leden delen door v Beide leden + 1/b
34
Voor wie meer wil! p 208
35
Er bestaan twee homothetieën die de rechthoek F op de rechthoek F‘
afbeelden. Construeer telkens het centrum en geef de factor. 1 O1 O2 1 -2 2 h(O1,2) h(O2,-2)
36
14. Bereken voor elke figuur x en y:
x = k.11 = = 33 y = 24 : k = 24 : 3 = 8
37
14. Bereken voor elke figuur x en y:
x = k.9 = = 18 y = 10 : k = 10 : 2 = 5
38
Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte?
15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Nee! Geen homothetie
39
15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie?
Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met k>1 Is er een mogelijke oorsprong?
40
15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie?
Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met 0<k<1 Is er een mogelijke oorsprong?
41
15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie?
Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met k<-1 Is er een mogelijke oorsprong?
42
Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld…
16. Construeer het beeld van het punt A door de homothetie bepaald door de gegeven koppels: A’ Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld…
43
Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld…
16. Construeer het beeld van het punt A door de homothetie bepaald door de gegeven koppels: A’ Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld…
44
17*. Gegeven is een ABC. Construeer een vierkant met één
hoekpunt op [AB], één op [AC] en twee op [BC]. Nu werk je verder met een homothetie met centrum B… Teken een vierkant met 2 punten op BC en 1 op AB
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.