De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

7. De vormvereisten, de persoonlijke gevolgen en de ontbinding van het huwelijk Eindversie.

Verwante presentaties


Presentatie over: "7. De vormvereisten, de persoonlijke gevolgen en de ontbinding van het huwelijk Eindversie."— Transcript van de presentatie:

1 7. De vormvereisten, de persoonlijke gevolgen en de ontbinding van het huwelijk Eindversie

2 De vormvereisten van het huwelijk
7.1 De vormvereisten van het huwelijk

3 Inleiding In alle eeuwen en culturen duiken bij het afsluiten van een huwelijk drie elementen op: 1° de toestemming van de aanstaande echtgenoten, 2° de vorm waarin die werd ge-geven (en de feestelijkheden die daarmee gepaard gin-gen) en 3° het samenwonen of de voltrekking van het huwelijk door de geslachtsdaad. De vraag stelt zich welk van die drie elementen beslissend was voor de geldigheid van het huwelijk? De dag van van-daag is dat de vorm, zijnde het geven van het jawoord in aanwezigheid van juiste burgerlijk ambtenaar en het teke-nen van de huwelijksakte, maar dit is niet altijd het geval geweest in de loop van de tijden Vooraleer wij deze evolutie overlopen moet er eerst iets worden gezegd over de verloving die niet altijd goed te onderscheiden was van het eigenlijke huwelijk

4 De verloving In het Romeinse recht  In het Germaanse recht 
In het oudcanonieke recht  Sinds de Franse revolutie 

5 De verloving in het Romeinse recht (1)
In het vroegromeinse recht hielden de huwelijksbeloften (sponsalia) eigenlijk alleen een morele verplichting in om met elkaar te huwen. Bij niet-uitvoering leidden ze ten hoogste tot een schadevergoeding Het klassieke Romeinse recht legde de nadruk op de vrije toestemming van de trouwers en beslisten daarom: Dat de verloving er niet verplicht was Dat de verloving slechts beperkte rechtsgevolgen had, name-lijk dat 1° een zoon mocht niet mocht trouwen met de ver-loofde van zijn vader en omgekeerd en 2° seksuele betrek-kingen met de verloofde van een andere werden als overspel gekwalificeerd. Dat er geen actie bestond tot het nakomen van een trouw-belofte en dat er geen schadevergoeding verschuldigd was voor het verbreken van een verloving ! Een strafbeding tot het uitvoeren van de verloving werd eveneens strijdig geacht met de goede zeden

6 De verloving in het Romeinse recht (2)
In het laatromeinse recht werd de verloving onder keizer Constantijn opnieuw wat belangrijker geacht. Alsdan ontstond de gewoonte dat de man een ring of een geldsom gaf aan de vrouw. Bij een verbreking van de verloving door de man werd die ring of de geldsom dan eigendom van de vrouw. Wanneer de vrouw de verloving brak moest zij hiervan de dubbele waarde terugbetalen

7 De verloving in het Germaans recht
Zoals eerder al aangegeven bestond het Germaanse huwelijk uit drie feitelijke rechtshandelingen: de des-ponsatio, de dotatio en de traditio Volgens sommige rechtshistorici bestond de verloving uit de eerste twee rechtshandelingen, die meestal tezelfdertijd plaats vonden en het huwelijk uit de derde rechtshandeling. Volgens andere rechtshistorici vormden die eerste twee rechtshandelingen echter het eigenlijke huwelijk en was de traditio puellae hiervan slechts de uitvoering. Nog andere rechtshistorici stel-len dat de Germanen in feite geen verloving kenden en de drie rechtshandelingen drie achtereenvolgende fazen van het huwelijk waren

8 Verloving in het oudcanonieke recht
Het oudcanonieke recht maakt een goed onderscheid tussen de belofte om te zullen trouwen (sponsalia per verba de futuro) en het trouwen zelf (sponsalia per verba de presenti ). De verloving was er, zoals in het klassieke Romeinse recht, niet verplicht. Men kon ook trouwen zonder zich vooraf te hebben verloofd De grondvereisten voor de verloving waren dezelfde als deze voor het huwelijk. Met toestemming van de ouders kon men zich wel al verloven vanaf 7 jaar Er waren geen bijzondere vormvereisten, zij het dat de Kerk wel aanraadde om de verloving voor een priester en een getuige af te sluiten (“in facie ecclesiae”) om latere bewijsmoeilijkheden te vermijden. Die priester moest er de verloofden er meteen attent op maken dat zij nog niet bij elkaar mochten wonen en slapen De gevolgen van de verloving waren beperkt  De verloving kon verbroken worden 

9 De gevolgen van de verloving in het oudcanonieke recht
De verloving was een prohibitief beletsel om met een derde te trou-wen. Indien dit beletsel werd overschreden bleef het huwelijk met de derde geldig, maar kreeg de verbreker een geldboete Door de verloving ontstond een verplichting om de verloofde te trou-wen binnen de 40 dagen/6 weken naargelang de kerkelijke provincie Een vordering tot uitvoering van de huwelijksbelofte (actio causa prose-cutionis sponsalium) was mogelijk bij de officialiteit. Die veroordeelde de onwillige verloofde dan om het huwelijk binnen een korte termijn af te sluiten Indien de verloofde dat die veroordeling niet nakwam: Aanvaardde de Rooms-katholieke kerk (in tegenstelling met het latere protes-tantse recht) geen rechtstreekse sanctie, d.w.z. niet dat de rechter het van ambtwege voor gesloten verklaarde, omdat dergelijke rechtstreekse sanctie teveel de vrije wil bij de huwelijksluiting aantastte en de ervaring leerde dat gedwongen huwelijken meestal triestig afliepen Aanvaardde de Rooms-katholieke Kerk wel onrechtstreekse sancties, die meestal neerkwam op het betalen van een schadevergoeding wegens het geleden materiële verlies (niet voor morele schade en niet voor toekom-stige materiële voordelen!)

10 Verbreking van de verloving door de officialiteit was mogelijk
Bij wederzijdse toestemming Om te kunnen trouwen met een derde was er wel een bekrachtiging van die wederzijdse toestemming door de officialiteit nodig! Op vordering van één partij omwille van een ge-gronde reden De Kerk hanteerde daarbij een open systeem: gelijk welke gegronde reden kon men inroepen, bijv. seksueel verkeer met een derde, onverenigbaarheid van karakter, ongema-nierdheid of een stinkende adem van de verloofde

11 Verloving sinds de Franse revolutie
Geen wettelijke regeling meer omdat de School van het natuurrecht zich tegen de verloving keerde daar er volgens haar hierbij dwang van uitging Bleef echter tot de dag van vandaag wel in “gebruik” bij bepaalde families en daarom viste de rechtspraak in 19de en 20ste eeuw de verloving terug op via een interpretatie van art B.W. Indien de verloving bewezen is … Indien er een onrechtmatige verbreking van de verloving bewezen is … Wordt voor het geleden materiële verlies een scha-devergoeding toegekend

12 De huwelijksluiting in het Romeinse recht (1)
De Romeinen kenden bij het afsluiten van het huwelijk enkele huwelijksgebruiken die geen enkele juridische waarde hadden De dextrarum iunctio of het elkaar vastnemen bij de rechterhand (voor de godin Juno, later een priester) De deductio uxoris in domum mariti of het dragen door de bruidegom van de bruid over de drempel van het huis, soms gevolgd door het aanbieden van water en vuur in het huis In de laatromeinse tijd werden die vorige twee gebrui-ken soms voorafgegaan door de benedictio of de inzegening van het huwelijk door een priester in het kerkportaal

13 De huwelijksluiting in het Romeinse recht (2)
In het Romeinse recht was de affectio maritalis (zijnde de bedoeling van de trouwers om levenslang monogaam bij elkaar te blijven, voor elkaar te zorgen, kinderen te ver-wekken en die samen op te voeden) het belangrijkste element van het huwelijk en dus niet de seksuele voltrek-king van het huwelijk (want dat was ook bij een concubi-naat het geval). Vandaar: Nuptiae non concubitus, sed consensus facit Het bewijs van het Romeinse huwelijk kon op elke wijze geleverd worden (= vrij bewijs): Door getuigen van de huwelijksluiting, van de festiviteiten of van het geven van een dos Door daartoe speciaal opgesteld geschrift (tabulae nuptia-les) dat de man in zin linkerhand hield bij de huwelijksluiting Door vermoedens

14 Het huwelijk in het canonieke recht vanaf de 12de eeuw

15 Het huwelijk in het canonieke recht tot het concilie van Trente (1563)
Het afsluiten van het huwelijk gebeurde gewoon-lijk als volgt : Een afkondiging van het huwelijk van op de kansel in de kerk twee tot drie zondagen voor de datum van de huwelijksafsluiting teneinde derden bij verzet huwelijksbeletselen te laten bekendmaken De afsluiting van het huwelijk in facie ecclesiae: in aanwezigheid van ten minste twee getuigen werd het ja-woord geven voor een priester die vervol-gens het huwelijk inzegende De voltrekking van het huwelijk door de copula car-nalis

16 Het huwelijk in het canonieke recht tot het concilie van Trente (1563)
Sinds Paus Alexander III was het uitgemaakt dat de toestemming van de trouwers, niet de bijslaap het belangrijkste element was van het huwelijk. De gevolgen hiervan waren : Mogelijkheid van een presumptief huwelijk: een verloving gevolgd door seks tussen de verloofden werd van rechtswege omgezet in een huwelijk op grond van een onweerlegbaar vermoeden van huwelijkstoestemming tussen beiden Het euvel van de clandestiene huwelijken Het bewijs van het huwelijk werd vrij geleverd 

17 Vrij bewijs = alle bewijsmiddelen zijn toegelaten
Bekentenis van de twee partijen Geschrift (onderhands of authentiek) Twee (eerbare) getuigen (van zien en horen) Bezit van staat : combinatie van een getuigen-bewijs met een rechterlijk vermoeden Nomen Fama Tractatus

18 Het huwelijk in het canonieke recht na het concilie van Trente (1563)
Sinds het Concilie van Trente (decreet De clan-destinis van 11 november 1563) geschiedde de huwelijksafsluiting in de regel als volgt : Vooreerst drie huwelijksafkondigingen in de parochie van beide aanstaande echtgenoten (dispensatie mogelijk maar uitzonderlijk). Was alleen verbiedend, niet nietigmakend Het jawoord door beide trouwers werd gegeven voor de pastoor van parochie van één van beide echtgenoten en ten minste één andere getuige op straffe van nietigheid De pastoor maakte een proces-verbaal op van de huwelijks-sluiting (huwelijksakte) en liet die door de partijen en de getuige(n) ondertekenen. Leidde niet tot de nietigheid bij gebrek ervan

19 Het huwelijk in het canonieke recht na het concilie van Trente (1563)
Het afsluiten van het huwelijk in de kerk, het elkaar vastnemen bij de rechterhand, het verbinden van de handen met de stola van de priester, het uitwis-selen van ringen, het kussen, de inzegening van het huwelijk door de priester, de huwelijksmis en de bruiloftsmaaltijd waren “gebruiken” die alleen konden dienen om het huwelijk te bewijzen Het bewijs van het huwelijk was voortaan geregle-menteerd. Het moest geleverd worden door (een afschrift) van de huwelijksakte die een volledig bewijs opleverde. Bij gebreke van huwelijksakte waren (twee eerbare) getuigen of bezit van staat mogelijk

20 Gereglementeerd bewijs sinds 1563
In beginsel huwelijksakte (opgesteld door pastoor/ambtenaar van de burgerlijke stand) Bezit van staat, subsidiair in eerste graad Getuigen, subsidiair in tweede graad (zie art B.W.)

21 Bewijs van het huwelijk
Vrij bewijs voor 1563  Gereglementeerd bewijs na 1563 

22 Het huwelijk vanaf de Franse revolutie
De Franse revolutie wijzigde niets aan de basisopvatting over het huwelijk : het bleef tot de dag van vandaag een formeel contract Wel werden de huwelijksformaliteiten voor het staatshu-welijk gelaïciseerd : De (enige) afkondiging gebeurde voortaan op het gemeen-tehuis (aanplakking, nu openbaar register): bleef verbiedend Het jawoord werd voortaan gegeven worden voor een amb-tenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één van beide echtgenoten op straffe van nietigheid Die ambtenaar moest ook de huwelijksakte opstellen en laten ondertekenen, zonder dat dit enige invloed had op het huwelijk Die huwelijksakte (of een afschrift) diende als een volledig bewijs van het huwelijk, tenzij ze niet werd opgesteld of verloren was gegaan en dan waren bezit van staat en ge-tuigen mogelijk

23 De persoonlijke gevolgen van het huwelijk voor de echtgenoten
7.2 De persoonlijke gevolgen van het huwelijk voor de echtgenoten

24 Inleiding Bij deze worden alleen de persoonlijke gevolgen van het huwelijk voor de echtgenoten besproken. De zakelijke gevolgen van het huwelijk voor de echtgenoten en derden en de gevolgen van het huwelijk voor de kinderen worden verder behandeld Deze persoonlijke gevolgen kunnen gegroepeerd worden in twee groepen : De verplichting tot samenwoning in ruime zin  Het statuut van de gehuwde vrouw of de macht van de man over zijn vrouw (maritale macht) 

25 Zes persoonlijke gevolgen voor de echtgenoten
1° Samenwoningplicht in beperkte zin (beiden) 2° Getrouwheidsplicht (beiden) 3° Hulp (van de man, later beiden) 4° Bijstand (beiden) 5° Gehoorzaamheidsplicht (van de vrouw) 6° Handelings(on)bekwaamheid (van de vrouw) 1° tot 4° : bevatten de samenwoningsplicht in ruimere zin en bestaan nu nog 5° en 6° : bevatten de maritale macht en zijn nu afgeschaft

26 Zes punten kunnen herleid tot twee hoofdverplichtingen
1° Plicht om samen te leven : Samenwoningplicht in beperkte zin Plicht tot hulp : materiële steun Plicht tot bijstand : morele steun Gehoorzaamheidsplicht van de gehuwde vrouw Handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw 2° Getrouwheidsplicht Belang : welke sancties!

27 De samenwoning in ruimere zin
De natuurlijke verplichting tot samenwonen in de echtelijke ver-blijfplaats werd meestal negatief benaderd: indien zij door één van de echtgenoten niet werd vervuld kon de negatieve sanctie van de scheiding van tafel of bed of echtscheiding volgen Wanneer men deze verplichting dan toch nader ontleedde, stel-de men dan positief vast dat de echtgenoten elkaar wederzijdse (materiële) hulp en (morele) bijstand verplicht waren (cfr. art. 213 B.W.) en op elkaars lichaam recht hadden voor geslachts-verkeer, met uitzondering van het geval van overmacht (bijv. bij melaatsheid)  Negatief gezien hield de samenwoningplicht de getrouwheids-plicht of het verbod van geslachtsverkeer met een niet-huwe-lijkspartner (ook van hetzelfde geslacht) in, wat bij overschrijding overspel (adulterium) werd genoemd 

28 De samenwoning in engere zin
Begrippen : woonplaats, verblijfplaats en echte-lijke woonplaats (= plaats waar echtgenoten hun samenwoningplicht vervullen) Samenwonen : Feitelijk begrip Meestal negatief ingevuld bij het niet vervullen van deze plicht Houdt dit plicht tot geslachtsverkeer in? In beginsel wel, tenzij overmacht Maar … slechts ‘onrechtstreeks’ afdwingbaar

29 Hulp en bijstand Hulp : aan de behoeftige partner de nodige mate-riële goederen verschaffen, zoals huisvesting, kleding en voeding Tot 1976 : alleen door de man Vanaf 1976 : wederkerige plicht Bijstand : samen morele lasten van het huwelijk dragen en morele aanmoediging van de partner Altijd wederkerig

30 Getrouwheidsplicht Begrip : geen geslachtsverkeer met een niet-huwelijkspartner (nu ook van hetzelfde geslacht) Ratio’s : kroostverwarring vermijden, rust in het gezin verzekeren Sancties : Strafsancties : lijfstraffen, erestraffen, geldboete (tot 1987) Burgerlijke sancties : scheiding van tafel en bed en echtscheiding

31 Overspel van de vrouw Om kroostverwarring te voorkomen werd het overspel van de vrouw altijd veel zwaarder aangepakt als het overspel van de man In het vroegromeinse recht mocht een man zijn vrouw doden wanneer die overspel pleegde, abortus pleegde of wijn dronk (private justitie). In het klassieke Romeinse recht bleef hiervan alleen het verbod op overspel gehandhaafd, zij het dat het zo goed als niet werd afge-dwongen (Horatius: Quid leges sine moribus !). In het laatromeinse recht voerde Constantijn de doodstraf in voor het overspel van de vrouw, maar omdat die straf toch niet werd uitgevoerd matigde Justi-nianus die straf tot een opsluiting in een klooster Het Germaanse recht kende het kaalscheren en naaktlopen als straf voor overspelige vrouwen, wat in het Zuiden van Frankrijk tot de 13de eeuw bleef bestaan. Het strafrecht van de 14de tot de 18de eeuw legde meestal geldboeten op De Franse revolutie schafte die geldboetes af, maar Napoleon voerde ze opnieuw in tot een wet van 1987 ze opnieuw in ons recht afschafte

32 Overspel van de man Het overspel van de man werd in de middelleeuwen en nieuwe tijd meestal met een (lichte) geldboete gestraft. Op basis van een verkeerde interpretatie van twee Ro-meinsrechtelijke teksten (Nov. 117 en C. 5, 17, 8,2) bepaalde het Napoleontische strafwetboek van 1810 dat de man die geldboete alleen kon oplopen wanneer hij zijn bijzit onderhield in de gemeenschappelijke woning, iets wat werd overgenomen in het Belgische strafwetboek van 1867 Die voorwaarde werd afgeschaft in 1975, maar kort daarna (1987) was geen enkel overspel meer strafbaar Voor zowel de vrouw als de man is het overspel wel altijd een reden geweest tot scheiding van tafel en bed/ echt-scheiding (wanneer die bestond)

33 De maritale macht Inleiding
Begrip : onder de maritale macht verstond men het gezag van de man (“maritus”) over zijn vrouw Dit gezag bevatte twee componenten : De gehoorzaamheidsplicht van de gehuwde vrouw De handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw Beide aspecten zijn in de loop van de tijden niet altijd hetzelfde geweest

34 Gehoorzaamheidplicht van de gehuwde vrouw
Inhoud : vrouw moet alle redelijke bevelen van de man opvolgen Quid redelijke en onredelijke bevelen? Dubbele verantwoording  Sanctie : tuchtigingsrecht van de man  Evolutie : in voege tot 1958

35 Dubbele verantwoording
Man was burgerlijk aansprakelijk voor de schade die vrouw toebracht aan derden Man stond in voor het levensonderhoud van de kinderen die de vrouw ter wereld bracht

36 Tuchtigingsrecht van de man
Begrip : Man mocht zijn vrouw slaan (niet doden, niet verminken) Man mocht zijn vrouw opsluiten (eigen of open-bare gevangenis) Hing af van het civilisatieproces (theorie van Norbert Elias)

37 Handelings(on)bekwaamheid van de gehuwde vrouw
Begrip  Ratio en gevolgen 

38 Begrip handelings(on)bekwaamheid gehuwde vrouw: 2 punten
De gehuwde vrouw kon geen rechtshandelingen stellen : de man vertegenwoordigde zijn vrouw Uitzonderingen  De gehuwde vrouw kon niet voor de rechtbank optreden (als eiseres of verweerster) : de man vertegenwoordigde zijn vrouw in rechte

39 Uitzonderingen op het verbod van rechtshandelingen
Huishoudelijk mandaat Optreden als openbare koopvrouw Testamenten

40 Uitzonderingen op het verbod om op te treden in rechte
In criminele zaken Scheiding van tafel en bed Vordering tot levensonderhoud Gerechtelijke scheiding

41 Ratio(s) en gevolgen Middeleeuwen : noodzakelijke eenheid in het gezinsoptreden : slechts één kapitein op het schip Leidde tot relatieve nietigheid  Nieuwe tijd tot 1932 : beschermingsonbekwaam-heid van de gehuwde vrouw tegen haar impulsief optreden Leidde tot absolute nietigheid  1932 tot 1958 : noodzakelijke eenheid in het gezinsoptreden : idem als in middeleeuwen

42 Soorten nietigheid Relatieve nietigheid Absolute nietigheid
Alleen door de man in te roepen Man kan bekrachtigen Schorsend Van rechtswege opge-heven bij handelings-onbekwaamheid van de man Absolute nietigheid Door iedere belangheb-bende in te roepen Man kan niet bekrachtigen Definitief Rechterlijke tussenkomst nodig voor opheffing

43 De maritale macht in het Romeinse recht
In het vroegromeinse recht viel een gehuwde vrouw onder de manus van haar man (of zijn vader). Zij was haar paterfamilias gehoorzaam-heid verschuldigd, had geen eigen goederen en kon als alieni juris niet deelnemen aan het rechtsverkeer In het klassieke Romeinse recht kwamen zowel de gehoorzaamheids-plicht als de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw ge-heel te vervallen. Een gehuwde vrouw was meestal sine manu ge-trouwd en werd in dit geval meestal sui juris zodat zij aan niemand moest gehoorzamen en met haar patrimonium zelfstandig aan het rechtsverkeer kon deelnemen. Een senatusconsultum Velleiani uit 41 tot 68 na C. verbood haar echter wel om zich voor om het even wie (en dus ook voor haar man) borg te stellen. Ulpianus verantwoordde dit door haar imbecillitas sexus, haar geestelijke zwakheid waardoor ze gemakkelijker was te beïnvloeden dan een man Justinianus herhaalde in de Novelle Si qua mulier van 556 uitdrukkelijk dit verbod tot borgstelling voor haar man teneinde niet alleen haarzelf maar ook het gezin tegen hebzuchtige derden te beschermen

44 De maritale macht in de 13de en 14de eeuw (1)
Over de macht van de man over zijn vrouw tussen de 6de en 12de eeuw is bijna niets geweten. De vrouw stond bepaalde Germaanse wetten onder het mundium van haar man, maar het is niet duidelijk wat men hieronder verstond In de 13de en 14de eeuw stelden sommige Noord-Franse rechts-boeken dat de man de heer (baron, seigneur) of de voogd (bail) van zijn vrouw was. Hiermee bedoelden zij dan dat de vrouw “doit obéissance à son mari dans beaucoups de chose, dans la plupart de choses et presque pour chaque chose”. Alleen wan-neer de man iets had bevolen dat tegen God of tegen de goede zeden inging, moest de vrouw hem niet gehoorzamen. Om die gehoorzaamheidsplicht af te dwingen kon de man hiervoor zelf het tuchtigingsrecht uitoefenen. Wel mocht hij hierbij volgens sommige 14de eeuwse teksten zijn echtgenote niet doden, niet kwetsen, geen oog uitsteken of geen arm breken, teksten die men wel met een korreltje zout moet lezen

45 De maritale macht in de 13de en 14de eeuw (2)
Wat betreft de handelingsonbekwaamheid van de gehuw-de vrouw bestond er toen nog duidelijk een onderscheid tussen het Noorden en het Zuiden van Frankrijk In de Zuidelijke gebieden (bijv. Toulouse, Périgord, Auvergne, Mont-pellier) waar de costumen heel sterk beïnvloed waren door het Romeinse recht, waren de gehuwde vrouwen meestal sui juris waardoor zij bekwaam waren om leningen aan te gaan, con-tracten af te sluiten, zich borg te tellen voor anderen en alleen of samen met hun echtgenoten handel te drijven. Het senatusconsultum Velliani werd er meestal helemaal niet nageleefd, maar deed er vanaf het einde van de 14de eeuw opnieuw zijn intrede. Tezelfdertijd vindt men er de eerste sporen van een veralge-meende noodzakelijke toestemming van de man om handel te drijven

46 De maritale macht in de 13de en 14de eeuw (4)
In de Noordelijke gebieden en onze gewesten kon een gehuwde vrouw op straffe van nietigheid geen rechtshandeling afsluiten of in rechte optreden zonder de bijstand van haar man Uitzonderingen waren dat zij de dagdagelijkse aankopen van het gezin mocht doen (huishoudelijk mandaat) en alle rechts-handelingen nodig voor haar handel mocht stellen wanneer zij openbare koopvrouw was. In latere optekeningen van de cos-tumen mocht zij ook een testament maken. Die handelingsonbekwaamheid werd toen nog louter verant-woord door het belang van het gezin dat als eenheid naar buiten moest op treden. Dit blijkt uit het feit dat alleen de man de nietigheid inroepen van het rechtshandeling die de gehuwde vrouw had gesteld, dat de man die rechtshandeling post-factum altijd kon bekrachtigen, dat deze nietigheid slechts schorsend was zolang de man leefde en dat die handelingsonbekwaam-heid van rechtswege ophield wanneer de man zelf om één of andere reden (bijv. krankzinnigheid, afwezigheid of opsluiting in de gevangenis …) zelf handelingsonbekwaam werd

47 De maritale macht in de 15de tot 18de eeuw (1)
In de 15de tot 18de eeuw werd de maritale macht sterk uitgebouwd onder de invloed van de opvatting dat de vrouw een geestelijk achterlijk wezen was dat tegen haar eigen stommiteiten moest beschermd worden en de steeds groter wordende behoefte aan een centrale vorstenstaat, waarin ook de kleinste kern, zijnde het huisgezin hiërarchisch moest georganiseerd zijn onder de leiding van één (mannelijke) chef .Cfr. J. Bodin: “le mesnage ne souffre qu’un chef, qu’un mais-tre, qu’un seigneur”) De gehoorzaamheidsplicht van de gehuwde vrouw en het tuchtigingsrecht van de man bleven integraal behouden. Wel werd nu uitdrukkelijk bepaald dat dit tuchtigingsrecht onder het toezicht van de (straf)rechter stond die tegen de man kon optreden wanneer hij al te driest optrad

48 De maritale macht in de 15de tot 18de eeuw (1)
De handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw werd veel scherper geformuleerd : De man moest nu vooreerst zijn toestemming voor een rechtshan-deling van de gehuwde vrouw uitdrukkelijk en vooraf geven. Een stilzwijgende bekrachtiging en een bekrachtiging post-factum wa-ren niet meer mogelijk Bij gebreke van een dergelijke duidelijke en voorafgaande toestem-ming was elke rechtshandeling van de gehuwde vrouw van rechts-wege nietig. Zij kon dus door iedere belanghebbende (de man, de betrokken partijen, de schuldeisers van de man of vrouw en zelfs de vrouw) worden ingeroepen en de nietigheid was meteen defini-tief en dus niet meer schorsend zolang het huwelijk liep Anderzijds kon de vrouw zich nu wel tot de lokale rechtbank wen-den wanneer de man zijn toestemming willekeurig weigerde, die haar dan kon machtigen om toch een rechtshandeling te stellen of in rechte op te treden. Zij kon er een dergelijke machtiging ook bekomen wanneer de man om één of andere reden zelf hande-lingsbekwaam werd. Een handelingsbekwaamheid van rechtswege in dit laatste geval bestond net meer

49 De maritale macht tijdens de Franse revolutie en de Code Civil (1)
Tijdens de bespreking in 1793 van een wetsontwerp van Cam-bacérès voor een nieuw Burgerlijk wetboek stelden sommige volksvertegenwoordigers in de Conventie voor om de “ridicule” maritale macht, die in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, de menselijke natuur en de rede, af te schaffen. De Conventie had echter geen tijd meer om die voorstellen te behandelen In naam diezelfde menselijke natuur voerde de Code Civil van 1804 een duidelijke regeling in van de gehoorzaamheidsplicht en de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw in die in feite een voortzetting was van de 18de-eeuwse situatie. Zo verklaarde Napoleon in de Raad van State heel beslist: “La nature a fait de nos femmes nos esclaves. Le mari a le droit de dire à sa femme: Madame, vous ne sortirez pas; Ma-dame, vous n’irez pas à la comédie; Madame, vous ne verrez pas telle ou telle personne ! C’est dire: Madame, vous m’appar-tenez corps et âme”. Wat Josephine hierover dacht deelt de geschiedschrijving ons niet mede

50 De maritale macht tijdens de Franse revolutie en de Code Civil (2)
Deze Napoleontische regeling is als volgt samen te vatten: Art. 213 bepaalde dat de man bescherming verschuldigd was aan zijn vrouw, de vrouw gehoorzaamheid aan haar man De man bepaalde volgens art. 214 de gemeenschappelijke woning en de vrouw moest hem volgen waar hij besloot te gaan wonen Om onroerende goederen te vervreemden, te hypothekeren, te verwerven (zelfs om niet), om in rechte op te treden in burgerlijke zaken, moest de gehuwde vrouw, zelfs indien zij gescheiden was van goederen of een openbare koopvrouw was, de toestemming hebben van haar man (art. 215 en 217). Bij gebreke hiervan was elk van die rechtshandelingen nietig, zij het slechts relatief (art. 225). Hierop golden twee uitzonderingen: de openbare koopvrouw die een handel dreef los van die van haar man, kon hiervoor alle nuttige rechtshandelingen stellen (art. 220) en de gehuwde vrouw kon ook een testament maken (art. 226). Het huishoudelijk mandaat was niet bepaald, maar werd door de rechtspraak wel toegestaan De rechtbank kon de vrouw machtigen wanneer de man zelf han-delingsonbekwaam werd (art ) of zijn toestemming onredelijk weigerde (art )

51 De afschaffing van de maritale macht in de loop van de 20ste eeuw
De deelname van de vrouwen aan het arbeidsproces van-af het einde van de 19de eeuw, waardoor zij zelf een loon ontvingen, en het feit dat vrouwen steeds meer intellectu-ele beroepen op zich namen waarbij zij zelfs goederen van anderen beheerden zonder over hun eigen goederen te kunnen beschikken, zette de Belgische wetgever ertoe aan om, zoals in het buitenland, de gelijkheid van man en vrouw ook binnen het huwelijk te realiseren De gehoorzaamheidsplicht van de gehuwde vrouw bleef niettemin tot de wet van 30 april 1958 bestaan Daarentegen werd de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw al veel eerder aangepakt zij het volgens de schijfjespolitiek 

52 De schijfjespolitiek bij het afschaffen van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw
Vooreerst verleenden een reeks wetten vanaf het einde van de 19de eeuw buiten het B.W. een beperkte hande-lingsbekwaamheid aan de gehuwde vrouw Zo beschermde de wet op het arbeidscontract van 1900 en een wet op het bediendencontract van 1922 het arbeidsin-komen van werknemende gehuwde vrouw. Zij mocht voortaan dit loon zelf innen en besteden aan het huishouden Een wet van 1872 bepaalde dat de handeldrijvende vrouw voortaan haar onroerende goederen kon vervreemden of hypothekeren, een wet van 1908 dat de vrouw voortaan als getuige kon optreden bij akten van de burgerlijke stand, lid kon zijn van de familieraad en voogd kon zijn, een wet van 1927 die de van tafel en bed gescheiden vrouw volledig handelingsbekwaam verklaarde Wet van 1932: wijzigde het BW voor de 1ste keer  Wet van 1958 : wijzigde het BW voor de 2de keer  Wet van 1976 : wijzigde het BW voor de 3de keer 

53 1932: invoering van een doelgebonden handelingsonbekwaamheid
De vrouw beschikte voortaan autonoom over haar inkomen uit arbeid, zij het alleen in het belang van het gezin. Dit was niet meer dan een opname van de arbeidswetgeving in het BW! De maritale macht was voortaan niet meer arbitrair maar doelgebonden: indien de man zijn bevoegdheid niet in het belang van het gezin uitoefende, kreeg de vrouw twee verweerwapens : Mogelijkheid tot het aanvragen van voorlopige en dringende maatregelen bij de rechter (ontstaan van artikel 223 B.W.) Mogelijkheid om bij de rechter een inkomstendelegatie te vragen (ontstaan van artikel 221 B.W.)

54 1958 : invoering van een theoretische handelingsbekwaamheid gehuwde vrouw
De gehuwde vrouw werd volledig handelingsbe-kwaam verklaard op grond van de gelijkwaardig-heid van man en vrouw Was een handelingsbekwaamheid in theorie, want het huwelijksvermogenrecht veranderde niet zodat de gehuwde vrouw niet over de nodige financiële middelen beschikte om die handelsbekwaamheid uit te oefenen!

55 1976 : invoering van een feitelijke handelingsbekwaamheid gehuwde vrouw
Art. 212, laatste lid B.W. : “het huwelijk wijzigt de handelingsbekwaamheid van de echtgenoten niet” Art. 212 tot 219 B.W. : man en vrouw hebben Eigen woonplaats Eigen beroep Eigen depositorekening Eigen besteding van arbeidsinkomsten Art en 1425 B.W. : organiseren het alleen-bestuur, gezamenlijk bestuur en gelijktijdig be-stuur van de vermogens van de echtgenoten

56 De ontbinding van het huwelijk
7.3 De ontbinding van het huwelijk

57 Twee wijzen van ontbinding van het huwelijk
Door de dood van de echtgeno(o)te : altijd Door een echtscheiding : de regeling was verschillend in de loop van de tijden Wel in het Romeinse recht  Wel in het Germaanse recht  Niet in het oude en moderne canonieke recht : had (en heeft) wel alternatieven  Wel in het protestantse recht  Wel in het wereldlijke recht na Franse revolutie 

58 Echtscheiding

59 Echtscheiding twee soorten

60 Echtscheiding in het Romeinse recht
Het Romeinse recht liet de echtscheiding bij onderlinge toe-stemming (divortium) onbeperkt toe. Het kende alleen acties om dan van een ex-echtgenoot bepaalde goederen te vorderen die hem niet (meer) toekwamen (bijv. De actio dotis en de actio rerum amotarum) Echtscheiding of beter verstoting van de ene echtgenoot van de andere echtgenoot (repudium) was ook al heel vroeg mogelijk aanvankelijk zonder enige bijzondere reden op te geven en vanaf de christelijke periode voor bepaalde redenen Zo was er onder Constantijn voor beide echtgenoten een eenzijdige echtscheiding mogelijk bij gevangenschap of verbanning. De vrouw mocht haar man verstoten voor moord of grafschennis, niet voor drinken, spelen of rokkenlopen. De man mocht zijn vrouw verstoten voor overspel In 439 gaf keizer Theodosius II een ganse cataloog van redenen die golden voor de verstoting van een man of vrouw: overspel, moord, vergiftiging, valsheid, straatroof, veediefstal, mensenroof, slagen en verwondingen die Justinianus nog vermeerderde. Indien de echtschei-ding ongegrond was, bleef ze bestaan maar volgden er strafsancties (geen nietigheid van de echtscheiding!)

61 De verstoting in het Germaanse recht
Volgens sommige Germaanse leges kon de man zijn vrouw verstoten wanneer zij overspel pleeg-de, niet vruchtbaar was of wanneer hij rijker kon trouwen. Over een eventuele schadevergoeding voor de verstoten vrouw moest hij daarvoor onderhandelen met de familie van zijn vrouw De vrouw kon haar man niet verstoten. Deed ze dit toch dan moest zij volgens de Lex Burgundium op een mesthoop ter dood worden gebracht!

62 Alternatieven in het oud- en moderncanonieke recht
Paus kon (kan nog altijd) het niet-geslachtelijk voltrokken huwelijk verbreken wegens een geronde reden Op grond van een tekst van Paulus (Kor. VII, 12-16) aan-vaardde de Kerk ook dat een persoon die zich tot het christendom bekeerde, zijn ongedoopte echtgenoot kon verstoten indien deze laatste wegens de bekering de sa-menwoning weigerde voort te zetten of totaal onmogelijk maakte (= het Paulinische voorrecht) Tenslotte kende (kent nog altijd) de scheiding van tafel en bed die zich als volgt van de echtscheiding onderscheidt : Open systeem  gesloten systeem Geen samenwoningplicht  idem Wel getrouwheidsplicht  geen getrouwheidsplicht Wel hulp  soms nog hulp verplicht Geen bijstand  idem Geen gehoorzaamheid van de vrouw  idem Geen handelingsonbekwaamheid  idem Schorsend  definitief

63 De echtscheiding in het protestantse recht
Geen echtscheiding op grond van onderlinge toestemming Wel echtscheiding op grond van be-paalde feiten, namelijk op grond van Overspel Familieverlating

64 Echtscheiding in de ordonnantie van 1787 van Jozef II
Kende geen echtscheiding op grond van onder-linge toestemming Kende wel echtscheiding op grond van bepaalde feiten, namelijk Overspel Familieverlating Moordaanslag Onverenigbaarheid van karakter Gold alleen voor de niet-katholieken (1%)

65 Echtscheiding in de Franse revolutie
De Franse revolutie was de echtscheiding gene-gen en kende daarom drie soorten echtscheiding : De echtscheiding op grond van onderlinge toe-stemming De echtscheiding op grond van zeven bepaalde feiten: krankzinnigheid of dementie van de partner, een zware strafrechtelijke veroordeling van de partner, slagen en verwondingen of grove beledi-gingen van de partner, morele ontsporing, familie-verlating, afwezigheid en emigratie De echtscheiding op op grond van ‘onverenig-baarheid van karakter of humeur’

66 Echtscheiding vanaf Napoleon tot 2007
Onderlinge toestemming Termijnen werden steeds korter en formaliteiten steeds eenvoudiger Bepaalde feiten Overspel Gewelddaden Grove beledigingen Zware strafrechtelijke veroordeling : weg in 1867 Feitelijke scheiding : ingevoerd vanaf 1970 N.B. Daarnaast scheiding van tafel en bed

67 Echtscheiding vanaf 2007 Echtscheiding door onderlinge toestemming (art. 230 B.W.) Echtscheiding op grond van een “onherstelbare ontwrichting” van het huwelijk”, d.w.z. dat de verdere samenleving onmogelijk is (art. 229 B.W.) Containerbegrip: eenvoudige verklaring volstaat Schuldloos Op initiatief van beide partijen, of van één van de partijen

68 Gevolgen van de echtscheiding
Persoonlijke gevolgen vervallen Goederen worden gescheiden (voordelen huwelijksovereenkomst vervallen) Soms uitkering tot levensonderhoud aan ex-partner, maar nu beperkt in tijd naarge-lang de jaren huwelijk Ouderlijke macht moet worden toegewe-zen aan één of aan beide ouders


Download ppt "7. De vormvereisten, de persoonlijke gevolgen en de ontbinding van het huwelijk Eindversie."

Verwante presentaties


Ads door Google