De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Thema 3 ecologie.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Thema 3 ecologie."— Transcript van de presentatie:

1 Thema 3 ecologie

2 Ecologische niveaus Individu: een levend wezen
Populatie: een groep organismen van dezelfde soort die zich onderling voort kunnen planten en vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen en in een bepaald gebied leven Levensgemeenschap verschillende populaties binnen een bepaald gebied bijv alle eksters in het noordbarge bos, alle koolmezen, alle eiken, alle dennen enz. Ecosysteem: gebied waarbinnen alle biotische en abiotische factoren een eenheid vormen bijv noordbarger bos, amsterdamse veld, een duingebied, een woestijn

3 Invloeden uit het milieu
Organismen worden beïnvloed door hun milieu  leefomgeving, en andersom Deze invloeden delen we in 2 groepen Abiotische en biotische factoren Alle organismen worden beïnvloed door zowel a- en biotische factoren

4 Abiotische factoren Afkomstig vanuit de levenloze natuur, regen, wind, temperatuur bodemsoort enz.

5 Biotische factoren Afkomstig vanuit de levendenatuur, natuurlijke vijanden, parasieten, de mens enz.

6 individu Hier kijken we naar een enkel organisme
Bv. Hoeveel insecten moet een bonte specht eten om in leven te blijven. Biotische factor welke invloed temperatuur heeft op de groei van een bonte specht.Abiotische factor.

7 populatie Een groep individuen die in 1 gebied leven en zich onderling voort kunnen planten Alle eiken, alle dennen, alle eksters, alle konijnen , alle koolmezen op de Veluwe. De eksters en koolmezen behoren niet tot dezelfde populatie, en de eiken en dennen ook niet. Leg uit.

8 levensgemeenschap In 1 gebied leven verschillende soorten populaties

9 Biotoop Alle abiotische factoren in een gebied
Hoeveelheid neerslag, bodemgesteldheid, Hoeveelheid daglicht, temperatuur Enzovoort.

10 Ecosysteem Levensgemeenschap  biotische factoren
Biotoop  abiotische factoren Samen vormen ze een eenheid en hebben ze invloed op elkaar en dat noemen we een ecosyteem.

11 Binnen een ecosysteem staan verschillende soorten populaties in verbinding
Een reeks soorten die als voedselbron dienen  voedselketen *altijd 1 rij *de pijl wijst altijd naar het organisme door wie hij gegeten wordt!

12 voedselketen

13 Kringloop van stoffen Reducenten Producenten
Consumenten Reducenten Producenten Voedingstoffen in de bodem

14 In een ecosysteem bevinden zich meerdere voedselketens, en die lopen door elkaar heen.
voedselweb In een voedselweb kunnen we goed de onderlinge relaties tussen organismen zien

15 Autotroof organisme of Producent 0f groene plant
Elke voedselketen begint met een autotroof organisme of een producent, een plantensoort met bladgroen!!!!!!!!! Kan door fotosynthese uit anorganische stoffen : water en koolzuurgas organische glucose en anorganische zuurstof maken.

16 Maakt zijn eigen voedsel, is niet afhankelijk van andere organismen voor voedsel alle andere organismen dus wel Maakt dmv fotosynthese eigen voedsel Maakt van anorganische stoffen energierijke organische stoffen. Zonder autotrofe organismen, producenten geen leven

17 Heterotroof Dieren,schimmels, meeste bacteriën
Kunnen geen eigen voedsel maken, die moeten andere organismen eten om aan deze energierijke organische voedingsstoffen te komen

18 Aan het begin van een voedselketen staat altijd een autotroof organisme!!
Deze heten de producenten en staan in de eerste schakel van de voedselketen.Omdat ze van energiearm stoffen : water en koolzuurgas de energierijke stof glucose kunnen maken.

19 Heterotrofe organismen zijn consumenten, zij moeten consumeren, zij eten andere organismen om aan energierijke organische stoffen te komen Bevinden zich vanaf de 2e en volgende schakels van de voedselketen

20 Vanaf de 2e orde zijn het vleeseters of alleseters
Consumenten van de eerste orde zijn altijd planteneters of alles eters NOOIT VLEESETERS Vanaf de 2e orde zijn het vleeseters of alleseters Dieren kunnen ook alleseters zijn, een everzwijn kan in de ene voedselketen planten eten, terwijl ze in een andere voedselketen weet insecten kunnen eten.

21 Reducenten (schimmels en bacterien) zijn organismen die dode organismen of resten en afvalstoffen bijv. urine ontlasting gebruiken als voedsel. Schimmels en bacteriën leven van dit voedsel. Ze gebruiken de energierijke stoffen dus ze zetten het grootste gedeelte van de organische stoffen weer om in anorganische stoffen zoals Koolstofdioxide, water en mineralen deze worden weer opgenomen en gebruikt door groene planten,( autotrofe organismen of producenten) door er weer glucose van te maken tijdens de fotosynthese.

22 Nu is deze kringloop van stoffen rond;
De producenten maken van anorganische stoffen organische stoffen (glucose,vetten, eiwitten, cellulose,zetmeel, suiker enz.) Deze worden gegeten door consumenten en krijgen zo dus energierijke stoffen binnen, die zij weer omzetten in lichaamseigen stoffen voor de groei en verbranding. Wanneer deze consumenten en ook producenten dood gaan, worden deze organische stoffen door reducenten weer omgezet in anorganische stoffen En deze anorganische stoffen worden weer opnieuw gebruikt door een andere producent om weer opnieuw organische stoffen te maken enz.

23 Consumenten 3e orde Consumenten 2e orde Consumenten 1e orde afvaleters producenten Reducenten Anorganische stoffen

24

25 Kringloop van stoffen Reducenten Producenten
Consumenten Reducenten Producenten Voedingstoffen in de bodem


Download ppt "Thema 3 ecologie."

Verwante presentaties


Ads door Google