Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
De seizoenen De jaargetijden
2
Er zijn 4 seizoenen. De lente De zomer De herfst De winter
3
Welk seizoen is het nu?
4
Het is nu winter.
5
De winter De winter begint op Het is koud in de winter.
Soms gaat het vriezen en sneeuwen. De bomen zijn kaal. 21 december
6
Het is koud. De temperatuur is laag.
8
De thermometer
9
Sneeuwen. Het sneeuwt niet zo vaak in Nederland.
10
De sneeuwman of de sneeuwpop
Om een sneeuwman te maken moet je eerst drie sneeuwballen rollen.
11
De sneeuwvlok
12
De sneeuwbal
13
Met sneeuwballen gooien.
14
Je zegt dat het vriest als de temperatuur lager dan 0 is.
Vriezen. (de vorst) Je zegt dat het vriest als de temperatuur lager dan 0 is.
15
Het ijs Het water Als het vriest, wordt water ijs.
16
Dooien. (de dooi) Als de temperatuur weer hoger dan 0 graden wordt, dan noem je dat dooien.
17
Het ijs Het water Als het dooit, wordt ijs water.
18
Soms is het erg koud en worden de regendruppels hagelstenen.
De hagel. Soms is het erg koud en worden de regendruppels hagelstenen.
19
De ijspegel. De ijspegels hangen aan het dak.
20
De ijzel. Als de grond koud is en het gaat regenen, komt er ijzel.
22
De muts
24
De want.
26
De handschoen
28
De sjaal.
29
De slee.
30
Sleetje rijden. Je glijdt met de slee van de heuvel af.
31
De ski. Om te skiën heb je twee ski’s en twee skistokken nodig.
32
skiën . Ik ski hard van de berg naar beneden.
33
De schaats . Een schaats is een schoen met een ijzer eronder.
34
Dit is de kunstschaats. Met een kunstschaats kun je op het ijs dansen.
35
Dit zijn noren. Noren hebben lange ijzers onder de schoen.
36
Dit zijn ijshockey schaatsen.
Met ijshockeyschaatsen, een puck en een stick kun je ijshockey spelen.
Verwante presentaties
