Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdAnna Mertens Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
ARTi KUNSTBOEK THV BEELDENDE ASPECTEN III 1 Vorm 2 Kleur 3 Compositie 4 Licht 5 Ruimte 6 Textuur 7 Lijn DAL/Rvp 2012
2
5 RUIMTE Als je ruimte wilt tekenen op een plat vlak heb je hulpmiddelen nodig. Het platte vlak waarop je werkt wordt beeldvlak genoemd. Je kunt verschillende manieren gebruiken om ruimte uit te beelden. Tweedimensionaal en driedimensionaal Een plat vlak is tweedimensionaal. Er is sprake van twee dimensies: breedte en hoogte. Als je met materialen als hout of klei werkt dan neemt dat ruimte in. Ruimtelijke dingen noemen we driedimensionaal. Er zijn drie dimensies: lengte, hoogte en diepte. Een vierkant is tweedimensionaal, een kubus is driedimensionaal. Maurice Denis, April 1892 RUIMTEUITBEELDING MET SUGGESTIE Je kunt verschillende manieren gebruiken waardoor het lijkt alsof er diepte ontstaat op het platte vlak van je tekening. Een aantal trucs om ruimtesuggestie te krijgen zijn: Overlapping Als je een voorwerp gedeeltelijk over een ander voorwerp tekent. Hoger plaatsen Als je een voorwerp hoger in het beeldvlak plaatst dan een ander lijkt het of het verder weg is.
3
Verkleining Als je voorwerpen die verder weg (moeten) zijn kleiner afbeeldt, ontstaat een indruk van afstand of diepte. Verkorting Als de lengte van een vorm, bv. een doosje naar je toe of van je af gericht is dan zie je die lengte korter dan deze in het echt . Vervaging/atmosferisch perspectief Door druppeltjes en stofdeeltjes in de atmosfeer worden kleuren en vormen steeds vager naarmate je meer in de verte kijkt. Dit heet atmosferisch perspectief. * vormvervaging: details verdwijnen * kleurvervaging: kleuren worden fletser en minder verzadigd * textuurvervaging: de zichtbare huid van voorwerpen en oppervlakken is verder weg niet meer waarneembaar. Andrea Mantegna, Dode Christus 1480 Verkorting
4
Kleurperspectief Om ruimte te krijgen in je voorstelling kun je gebruik maken van kleuren: * Koud-warmcontrast: koude kleuren lijken verder weg dan warme kleuren. * Kwaliteitscontrast: kleuren naar de verte toe steeds minder verzadigd ( vaak grijzer). * Licht-donkercontrast: kleuren/tonen op de voorgrond zijn donker, naar de achtergrond toe steeds lichter. Impressionisme Romantiek
5
Lijnperspectief Lijnperspectief is een meetkundige manier om ruimte te suggereren. Het berust op de volgende regels: * De horizon is de denkbeeldige grens tussen lucht en land/water. * De horizonshoogte is gelijk aan de ooghoogte van de beschouwer/tekenaar. * Alle lijnen die in werkelijkheid evenwijdig zijn en wijken ( van ons vandaan gaan, de diepte in) komen samen in één punt: het vluchtpunt (verdwijnpunt). * Als die wijkende lijnen horizontaal zijn, ligt het vluchtpunt op de horizon. * Alle lijnen die samenkomen in een vluchtpunt heten vluchtlijnen. * Niet-wijkende lijnen (hor. en vert.) hebben géén vluchtpunt. Demonstratie van het lijnperspectief loodrecht
6
Planperspectief/coulissenwerking
Berckheyde, De grote markt Haarlem 1696 Perspectiefstudie: elke wijkende richting heeft zijn eigen vluchtpunt. Planperspectief/coulissenwerking Een landschap kun je verdelen in plans. Een plan is een horizontale strook uit het landschap. Meestal worden drie plans gebruikt: * voorplan (voorgrond), * middenplan en * achterplan (achtergrond). De plans overlappen elkaar en elk verder gelegen plan bevindt zich hoger in het beeldvlak. Bij coulissenwerking wordt ook gebruikt van plans, maar dan vooral aan de zijkant van het beeldvlak, zoals op het toneel vaak gedaan wordt: achter elkaar geplaatste coulissen. Pieter Breughel, De oogst 1565
7
Licht-schaduwwerking/plasticiteit Door licht en schaduwwerking suggereer je ruimtelijkheid. Dit noemen we plasticiteit. Trompe-l’oeil-effect Het Franse word trompe-l’oeil betekend gezichtsbedrog. Het verschil met de werkelijkheid is niet meer te onderscheiden. Vroeger beschilderde men plafonds zo dat het net leek of er geen plafond meer was, maar een doorkijkje naar de lucht. Trompe-l’oeil is het toppunt van ruimtesuggestie. Tiepolo, plafondschildering 18e eeuw Straattekening
8
RUIMTE-UITBEELDING EN STANDPUNT Standpunt De wijze waarop je je omgeving waarneemt hangt af van het standpunt. Het (beeldend) standpunt wordt vooral bepaald door de ooghoogte (en de afstand) die je als beschouwer hebt ten opzichte van de voorstelling. Normaal standpunt De horizon (=ooghoogte) bevindt zich op de hoogte van een staand mens. Je ziet alles zoals je dat dagelijks ziet als je staat of ergens loopt. Hoog standpunt Je ooghoogte is hoger dan die van omringende mensen (die een normaal standpunt innemen). Je kijkt neer op de omgeving. Laag standpunt Je ooghoogte is lager dan die van omringende mensen. Je kijkt tegen de omgeving op. Fotograaf neemt een laag standpunt in.
9
RUIMTE-UITBEELDING EN STANDPUNT Vogelvluchtperspectief Als je je op een heel hoge plek bevindt, bijv. op een berg of in een luchtballon, dan zie je de horizon heel hoog ( als een vogel). Kikvorsperspectief Als je je heel laag bij de grond bevindt, is de horizon ook heel laag. Je ziet de wereld zoals een kikker die ziet.
10
RUIMTE-UITBEELDING EN KADER Een beeldvlak is een oneindig vlak waarin zich een tweedimensionaal beeld kan bevinden. Met een kader baken je een deel van dit oneindige beeldvlak af. Je ziet alleen wat zich binnen het kader van het vel papier afspeelt. Afsnijding Als een voorwerp door de rand van de tekening wordt afgesneden, lijkt het of het voorwerp buiten de tekening verder gaat. Zo ook de ruimte. Repoussoir Als op de voorgrond een grote donkere vorm – deels zichtbaar – is, drukt deze de rest van de voorstelling naar achteren ( repousser= terugduwen). Als je een mens in beeld brengt, verhoudt de voorstelling zich tot het kader op een van de volgende drie manieren: totaal, halftotaal en close-up. Mondriaan, Bomenrij langs de Amstel 1906 Claude Lorrain, Haven 17e eeuw Vermeer Erwin Olaf, Hans van Maanen Inez van Lamsweerde Totaal Halftotaal Close-up
11
RUIMTE-UITBEELDING ZONDER SUGGESTIE Je kunt op en plat vlak ook ruimte verbeelden zonder een illusie van ‘net echte’ ruimte te wekken. Stapeling Stapeling komt ook wel overeen met hoger plaatsen. Hier echter geen overlapping en verkleining. Echte diepte ontstaat dan ook niet. Aanzicht Een vorm die ruimte inneemt heeft verschillende aanzichten: vooraanzicht, zijaanzicht en bovenaanzicht. Door de aanzichten van een vorm te laten zien krijg je een idee van zijn ruimtelijkheid. Omklapping Soms is van een bepaalde vormen het aanzicht niet zichtbaar als de voorstelling op een ‘normale’ manier afgebeeld wordt. Door omklapping wordt dit wel zichtbaar. Romaanse periode: De engel wekt de drie koningen
12
RUIMTE-UITBEELDING ZONDER SUGGESTIE Uitslag Als je van een vorm een uitslag tekent, laat je alle aanzichten van die vorm aan één stuk in één vorm zien. Doorsnede Om een beeld te krijgen van de binnenkant van bv. een gebouw teken je de doorsnede. Je snijdt denkbeeldig een deel van het gebouw of apparaat af, zodat je erin kunt kijken. Plattegrond Een plattegrond is een tekening van een ruimte recht van boven gezien, je krijgt een indruk van de ruimte die wordt afgebeeld zoals de inrichting van een kamer. Een plattegrond is altijd op schaal gemaakt. De maten in de tekening komen – in verhouding – overeen met de echte maten. Diagonale compositie. Gerhard Richter, Appels 1987
13
6 TEXTUUR Meret Oppenheim, Object 1936 WAT IS TEXTUUR? Een textuur is de zichtbare en voelbare aard van een oppervlak. Voorbeelden van texturen zijn: harig, stekelig, glad, bobbelig enz. STOFUITDRUKKING Als je een textuur nabootst in een ander materiaal bv. potlood, verf, klei of marmer, dan heet dat stofuitdrukking. Als een textuur heel realistisch is nagebootst, kun je zeggen dat de stofuitdrukking zeer goed is. M.C.Escher, Dauwdruppel 1948 César, Duim 1968
14
STRUCTUUR Materiaal is vaak opgebouwd uit verschillende onderdelen
STRUCTUUR Materiaal is vaak opgebouwd uit verschillende onderdelen. Textiel is opgebouwd uit draden, een vacht uit haren. De samenstelling van een materiaal noem je structuur. Hier zie je de van een vacht, de structuur, de textuur en een nageschilderde kat met stofuitdrukking. FACTUUR Als je een materiaal bewerkt, kun je sporen nalaten van de gereedschappen die je gebruikt. Als je de sporen nog ziet, noem je dat de factuur. Zeg maar het ‘handschrift’ van de maker. TEXTUURCONTRAST Als je twee oppervlakken met verschillende texturen naast elkaar zet, is er sprake van textuurcontrast. Hierdoor verlevendig je het werk. Bijv. door een heel gladde textuur naast een ruwe textuur toe te passen in klei of hout. Carel Willink,Wilma met kat 1940 Factuur: het handschrift is zichtbaar. Fransje Killaars
15
7 LIJN Een tekening of schilderij begint meestal met lijnen. Met lijnen kun je vormen aangeven, een vlak inkleuren of structuren maken. Lijnen kun je op verschillende manieren en met verschillende materialen tekenen. Dikke lijnen, strakke lijnen, rechte lijnen, korte, onregelmatige lijnen enz. enz. Afhankelijk van de lijnen zal het karakter van de tekening verschillend zijn. Als je met lijn gaat werken, is het belangrijk om de volgende drie kenmerken te onderscheiden: * lijnsoort * lijnfunctie * lijnwerking LIJNSOORT Er zijn vier verschillende soorten lijnen. Rechte lijn De kortste verbinding tussen twee punten. Gebroken lijn Als er knikken of hoeken in zitten. Bijv. zigzaglijn. Gebogen lijn Een lijn met een bocht of buiging. Gegolfde lijn Deze heeft veel bochten, en willekeurig. Deze vier lijnsoorten kun je op verschillende manieren tekenen: * als doorgetrokken lijn, geen onderbreking * als onderbroken lijn, opgebouwd uit verschillende kleinere stukken * als dunne lijn * als dikke lijn * afwisselend dun en dik Rembrandt
16
LIJNFUNCTIE Lijnen kunnen verschillende functies hebben
LIJNFUNCTIE Lijnen kunnen verschillende functies hebben. Contour Een lijn die de begrenzing van een vorm aangeeft, noem je een contour. Een contour wordt ook wel een omtreklijn genoemd. Er zijn twee soorten contouren: * Buitencontour; geeft de buitenste begrenzing aan * Binnencontour: geeft de begrenzing aan van de vormen binnen de buitencontour. Hulplijn Een hulplijn wordt gebruikt om de opzet van een vorm of tekening makkelijker te kunnen schetsen. Symmetrieas Een symmetrieas is een soort hulplijn, gebruikt om een tekening in twee gespiegelde helften te verdelen. Zo wordt het makkelijker om links en rechts of boven en onder in spiegelbeeld te tekenen.
17
LIJNWERKING Met het tekenen van lijnen kun je verschillende resultaten bereiken. Schets Door met snelle dunne lijnen te werken, krijg je een schets. Een schets laat het eerste idee zien, zonder details. Kenmerken van een schets: * dunne lijnen, * vlot getekend, * geen details. Arcering Een arcering krijg je als je een vlak opvult met dicht op elkaar getekende lijnen. Je kunt een arcering met verschillende bedoelingen gebruiken: * om een vlak een toon te geven * om een vlak een textuur te geven * om met licht en schaduw te werken Er zijn drie soorten arcering: * enkelvoudige arcering: de lijnen zijn evenwijdig aan elkaar getekend * kruisarcering: in lagen over elkaar getekend. Een arcering herhaal je in een andere richting over de eerste laag heen * vrije arcering: deze maak je met verschillende lijnsoorten min of meer willekeurig over elkaar heen. Lijnstructuur Door arcering krijg je een bepaalde lijnstructuur. De manier waarop je arceert en de afwisseling bepaalt het karakter van de lijnstructuur.
18
Pointilleren/Optische kleurmenging Je kunt een vlak ook opvullen door te stippelen. Dit noemen we pointilleren. Als je stippen van verschillende kleuren door/naast/over elkaar ziet, zien we de mengkleur van de gebruikte kleuren. Blauwe en gele stippen leveren dan – optisch (in ons oog)- de kleur groen op. Georges Seurat, La Parade de cirque 1887
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.