Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdChristiana Driessen Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
Schommelingen in de economie
Hoofdstuk 9 Schommelingen in de economie
2
9.1 Signalen van de economie
De economische groei in een land is afhankelijk van twee factoren: Groei van de productiecapaciteit = structurele ontwikkeling Groei van de feitelijke productie = conjuncturele ontwikkeling Groei van de productiecapaciteit Productiecapaciteit is de hoeveelheid goederen (of de waarde daarvan) die maximaal geproduceerd kan worden met inzet van alle productiefactoren. De productiecapaciteit kan groeien door: Groei van de hoeveelheid productiefactoren, dus van het aantal arbeidskrachten of kapitaalgoederen of hoeveel natuurlijke hulpbronnen Verbetering van de kwaliteit van de productiefactoren waardoor per productiefactor meer geproduceerd kan worden: beter geschoolde arbeiders, technisch betere kapitaalgoederen, gebruik van kunstmest op akker.
3
Ontwikkeling van de productiecapaciteit is een ontwikkeling op lange termijn, ook wel een structurele ontwikkeling genoemd. In de afgelopen eeuw is de productiecapaciteit langzaam gegroeid: 1 a 2% per jaar. Daardoor hebben we de mogelijkheid gekregen om rijker te worden dan onze voorouders. 2. Groei van de feitelijke productie De daadwerkelijke economische groei is afhankelijk van de werkelijke hoeveelheid goederen (of waarde daarvan) die in een jaar geproduceerd wordt. Deze werkelijke productie is afhankelijk van de totale vraag naar goederen: de effectieve vraag, ook wel geaggregeerde vraag. Deze vraag schommelt jaarlijks en kan zelfs dalen ten opzichte van het vorige jaar. Deze vraag naar goederen en diensten is afhankelijk van de vraag door Consumenten+Bedrijven+Overheid+Buitenland = C+I+O+E+M De ontwikkeling van de vraag naar goederen is een ontwikkeling op korte termijn, ook wel een conjuncturele ontwikkeling genoemd
4
De groene lijn is de trend, de structurele ontwikkeling, de ontwikkeling van de productiecapaciteit, de rode lijn is de conjuncturele ontwikkeling. Hoogcunjuctuur: de vraag naar goederen is hoger dan de trend. Het gaat goed met de economie, de werkloosheid daalt. Maar dit kan leiden tot prijsstijgingen zodra de productiecapaciteit is bereikt. Economie stort in. Laagconjunctuur: de vraag naar goederen is lager dan de trend. Het gaat slecht met de economie, de werkloosheid neemt toe. Prijzen zullen dalen. Als de vraag naar goederen 2 kwartalen achter elkaar daalt (negatieve groei), dan spreken we zelfs van een recessie. Deze golfbeweging van de conjunctuur duurt ± 7 jaar: de zeven magere en zeven vette jaren uit de bijbel.
5
Een daling van de vraag naar goederen door consumenten of bedrijven kan meerdere oorzaken hebben:
Prijsstijgingen Verlies aan vertrouwen in de toekomst: angst om werkloos te raken, angst dat omzet zal dalen of kosten zullen stijgen, beurscrash of dreiging van oorlog. Consumenten zullen minder besteden, vooral duurzame consumptiegoederen (aouto, nieuwe keuken, meubilair) en meer sparen. Bedrijven zullen investeringen en uitbreidingen uitstellen of schrappen. Het CBS meet deze ontwikkelingen en brengt deze aan de hand van conjunctuurindicatoren tot uiting in de conjunctuurklok Er zijn 3 soorten indicatoren: De feitelijke: hoogte van investeringen, consumptie, export De achterliggende: werkloosheid en vacatures De voorlopende: consumenten- en producentenvertrouwen, uitzendbanen
6
Conjunctuurklok: https://www. cbs
7
9.2 Prijsrigiditeit en loonstarheid
Op lange termijn zullen prijzen dalen als de vraag daalt en stijgen als de vraag stijgt. Op korte termijn kan het echter zijn dat prijzen niet dalen/stijgen, terwijl de vraag daalt/stijgt. Dit noem je prijsrigiditeit. Oorzaken van prijsrigiditeit: Productiekosten liggen vaak voor langere tijd vast, ook lonen liggen vast in cao´s die voor 1 of 2 jaar gelden Verkooprijzen veranderen, betekent catalogus, prijzen in schappen en op internet aanpassen; bedrijven doen dat niet zo snel Vedrijven verlagen prijzen alleen als ze verwachten dat de vraagdaling structureel is; meestal wachten ze even af of betere rijden komen. Nadeel van prijsrigiditeit: productie past zich langzamer aan aan verandering vraag, Voordeel: schommelingen in economie minder heftig
8
Zo bestaat er ook loonstarheid: de lonen dalen niet als de werkgelegenheid daalt en werkloosheid stijgt. Oorzaken loonstarheid: Cao-afspraken, waardoor loonstijgingen voor meerdere jaren vastliggen Wetgeving ten aanzien van minimumloon en uitkeringen CAO = Collectieve Arbeids Overeenkomst = overeenkomst tussen de vakbonden en de bedrijven over de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers: loonstijging komend jaar of komende jaren, aantal vakantiedagen en 13e maand of eindejaarsuitkering Gevolgen van loonstarheid: Arbeidsaanbod zal zich niet aanpassen (dalen) bij werkloosheid, waardoor werkloosheid niet verdwijnt. Omgekeerd idem. Op lange termijn zijn prijzen en lonen wel flexibel Geldillusie: bij cao-onderhandelingen stijgt meestal het nominale loon (=loon in euro’s). Werknemers denken dat ze daardoor meer kunnen kopen, maar dat is niet altijd zo. Want koopkracht hangt ook van de prijsontwikkeling. Als de prijzen harder zijn gestegen dan de lonen, daalt zelfs het reële loon (=de koopkracht van het loon)
9
9.3 De motor van de economie
Veranderingen in de totale vraag naar en het totale aanbod van goederen en diensten zorgen ervoor dat prijzen stijgen of dalen en dat de werkloosheid stijgt of daalt. Geaggregeerde vraag = hoeveelheid goederen en diensten de consumenten, bedrijven, overheid en buitenland samen willen kopen bij een gegeven prijsniveau. EV = C + I + O + E - M Curve verloopt dalend: bij lagere prijzen zal vraag stijgen
10
Geaggregeerde aanbod= hoeveelheid goederen en diensten dat door bedrijven wordt aangeboden bij een gegeven prijsniveau Curve verloopt op korte termijn horizontaal, want bedrijven zullen in eerste instantie bij de prijzen niet verlagen maar hun productie aanpassen bij veranderingen. Op lange termijn verloopt de curve verticaal, want bedrijven zullen dan die hoeveelheid produceren die ze maximaal kunnen produceren: de productiecapaciteit.
11
Vraag en aanbod in 1 model
EV stijgt > productie stijgt bij gelijkblijvende prijzen>werkloosheid zal dalen EV stijgt > omdat productie niet hoger kan (productiecapaciteit is bereikt), zullen enkel de prijzen stijgen.
12
Verkeersvergelijking van Fisscher is een andere manier om te kijken naar het verband tussen de geaggregeerde vraag en het prijspeil: M x V = P x Y M = Maatschappelijke geldhoeveelheid V = Omloopsnelheid van het geld P = Prijsniveau Y = Omvang van de productie De vergelijking is een identiteit (= is altijd aan elkaar gelijk). Want er staat dat de waarde van de geproduceerde en verkochte goederen gelijk is aan de hoeveelheid geld die ervoor betaald is. De omloopsnelheid van het geld verandert maar heel weinig, want die is afhankelijk van de betalingsgewoonten van mensen.
13
De vergelijking laat zien dat de productieomvang stijgt als:
De geldhoeveelheid stijgt: M↑ x V= = P= x Y↑ De prijzen dalen: M= x V= = P↓ x Y↑ De vergelijking laat ook zien dat als Y niet meer kan stijgen omdat de productiecapaciteit bereikt is, de prijzen zullen stijgen als de geldhoeveelheid groter wordt: M ↑ x V = = P ↑ x Y = Dit laatste maakt duidelijk dat een groei van het nationale inkomen niet altijd tot grotere rijkdom leidt. Daarom maken we verschil tussen een nominale groei van het inkomen (in geld = PxY) en een reële groei van het inkomen (in hoeveelheid goederen = Y). Om de werkelijke groei van het inkomen te berekenen moet je het nominale inkomen corrigeren voor de prijsstijging (/-daling). Stel PxY stijgt met 3% en P stijgt met 3%, dan is Y met 0% gestegen Stel PxY stijgt met 3% en P stijgt met 1%, dan is Y met ong 2% gestegen. Reel inkomen = nominaal inkomen / prijsindexcijfer x 100: 103/101x100 = 101,98
14
Wat is er gebeurd met de prijzen tussen 1970 en 2010? Zijn gestegen
= Zijn we echt rijker geworden in de laatste 40 jaar? Hoeveel % ongeveer? Ja, bijna 200% rijker Wat is er gebeurd met de prijzen tussen 1970 en 2010? Zijn gestegen Wat is in verhouding harder gestegen in deze periode? De reële productie of de prijzen? De prijzen zijn veel harder gestegen dan de reële productie
15
9.4 Minder schommelen is goed
In een periode van laagconjunctuur (weinig vraag naar goederen, veel werkloosheid) zal de overheid proberen om de conjunctuur te beïnvloeden (= conjunctuur beleid). Keynes bedacht in de crisis van de jaren ‘30 het anticyclisch conjunctuurbeleid: Overheid moet niet bezuinigen (zoals alle economen toen vonden), maar juist extra uitgeven om de vraag naar producten te stimuleren; of de belastingen verlagen om consumenten en bedrijven te stimuleren meer uit te geven. Tegen de conjunctuurcyclus ingaan. Als het later beter gaat met de economie kan overheid juist belastingen verhogen om opgelopen overheidstekort te kunnen verminderen en om te voorkomen dat de conjunctuur doorschiet naar overbesteding. Door dit anticyclisch conjunctuurbeleid zal de economie minder schommelen.
16
Keynes heeft veel navolging gehad, vooral na de oorlog
Keynes heeft veel navolging gehad, vooral na de oorlog. Er zijn andere economen die zeggen dat de overheid zich niet met de conjunctuur van de economie moet bemoeien, maar met de structuur van de economie: zorgen voor goed onderwijs, voor innovatie door bedrijven en voor lage kosten voor bedrijven door de belastingen zoveel mogelijk te verlagen. In de meeste Europese economieën zitten ingebouwde stabilisatoren in de economie die schommelingen automatisch verminderen: Sociale uitkeringen bij werkloosheid > loon daalt niet zo hard, dus vraag naar goederen zal niet zo hard dalen Minimumloon > loon kan niet dalen als minder gaat met economie Progressief belastingstelsel > daling van netto-inkomen is altijd kleiner dan daling van het bruto-inkomen De VS kennen dit veel minder. Daardoor zijn de pieken en dalen in de VS hoger en dieper dan in Europa.
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.