Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Ecologie' 17
2
Ecologie '17 Basisstof 1: Eten en gegeten worden.
'17 Basisstof 1: Eten en gegeten worden. Basisstof 2: Piramiden. Basisstof 3: Kringlopen. Basisstof 4: Populaties. Basisstof 5: Aanpassingen bij dieren. Basisstof 6: Aanpassingen bij planten.
3
Een voedselketen is een reeks van eten en gegeten worden
Elke voedselketen begint met een plant! De pijlen gaan verplicht in de richting van het dier dat het eet.
4
Voedselweb
5
Producenten: (planten) Zij produceren door fotosynthese de energierijke organische stoffen uit anorganische stoffen Consumenten: (planteneters, vleeseters, alleseters, afvaleters) Zij maken geen energierijke organische stoffen, maar consumeren. Consumenten van de eerste orde…. Consumenten van de tweede orde …. Consumenten van de derde orde…… Reducenten: (schimmels en bacteriën) Zij zetten de resten van dode dieren en planten weer om in anorganische stoffen. Hierdoor komen de mineralen weer vrij voor de producenten.
7
Heterotrofe organismen.
Autotrofe organismen. Dat zijn de planten: alleen zij zijn in staat hun eigen voedsel te maken. Zij nemen geen organische stoffen op uit hun omgeving. Planten kunnen uit anorganische stof zoals water en koolstofdioxide hun eigen organisch stoffen maken. Heterotrofe organismen. Dit zijn alle andere organismen (dieren, schimmels en bacteriën) Deze organismen moeten organische stof bijv. glucose opnemen
8
Anorganische stoffen: Stoffen die vanaf het ontstaan van de aarde aanwezig zijn.
Deze stoffen zijn niet brandbaar, want ze bevatten geen energie. Voorbeelden: Water, stikstof, koolstofdioxide, ijzer, zuurstof enz. Organische stoffen: Zij worden opgebouwd in een organisme. (dit noemt men assimilatie) Deze stoffen zijn brandbaar en bevatten dus energie. Voorbeelden: glucose, koolhydraten, eiwitten, vetten, enz
9
Voedselpiramide
10
Voedselpiramide Er verdwijnt biomassa in elke schakel door:
Verbranding Ontlasting Sterfte zonder dat ze worden gegeten door een volgend schakel Een koe moet 1000 kg gras eten om 1 kg koeienvlees te maken.
11
1 merel van 20 gram 100 rupsen van 1 gram 1 vlierstruik van 2000 gram
12
De zon levert de energie.
Deze energie wordt vastgelegd door planten. Elke schakel in de voedselketen verbruikt een deel van de vastgelegde energie. Dus neemt de biomassa is een voedselketen naar boven toe af..
13
In bepaalde gebieden op de wereld is honger.
Om één kilo vlees te maken is ongeveer 100 kilo graan nodig. Er kunnen meer mensen gevoed worden met 100 kilo graan dan met 1 kilo vlees. Het is dus verstandiger dat de mensen zelf 100 kilo graan opeten en veel minder vlees eten. Eerlijk delen.
15
Een plant maakt via de fotosynthese glucose.
Om eiwitten te maken koppelt hij stikstof (N) aan glucose N glucose eiwit
17
Ecologie bestudeert de relaties tussen organismen onderling en hun abiotische milieufactoren
Biotische factoren Abiotische factoren Soortgenoten Temperatuur Vijanden Lichthoeveelheid ziekteverwekkers bodemgesteldheid
18
Individu Populatie Levensgemeenschap ecosysteem
19
Biotoop: alle abiotische factoren in een gebied.
Enkele begrippen: Biotoop: alle abiotische factoren in een gebied. Levensgemeenschap: alle populaties in een gebied. Ecosysteem: gebied waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen. Woestijn – berggebied – oceaan – meer – weiland – sloot enz.
20
Biologisch evenwicht: toestand waarin de grootte van elke populatie in een ecosysteem schommelt rond een bepaalde waarde
21
Minimum: bij deze waarde kan het organisme nog net in leen blijven
Optimum: de groei- en voortplantingskansen zijn het grootst. Maximum: bij deze waarde kan het organisme nog net in leen blijven
22
Aan poten en snavel kun je zien waar de vogel leeft en wat hij eet.
Zwempoot, looppoot, waadpoot, grijpklauw
23
Aan de snavel kun je zien wat hij eet
Zaden, insecten, grotere prooidieren, schelpdieren en wormen, algen en waterdiertjes. kegelsnavel pincetsnavel priemsnavel haaksnavel zeefsnavel
24
Zoolgangers lopen op de hele zool. Zo zakken niet weg in drassige bodem. (apen, beren)
Teengangers lopen op de hele tenen. (hond, kat) Hoefgangers lopen op de toppen van de tenen. Zij kunnen alleen goed lopen op harde bodem. (berggeit, paard, hert)
25
Voorbeelden van aanpassingen van planten
Aanpassingen aan een vochtig milieu Aanpassingen aan een droog milieu Geen huidmondjes Huidmondjes bovenzijde blad
26
Aanpassing tegen uitdroging.
27
Aanpassing tegen uitdroging.
Verzonken huidmondjes Dikke waslaag Behaarde bladeren Deze aanpassingen gaan te sterke verdamping tegen.
28
Aanpassing aan de hoeveelheid licht. (zonneplanten en schaduwplanten)
29
Monster Tijdstip Zuurstof kPa 1 03.30 10 2 07.15 12 3 10.40 ? 4 13.10 34 5 17.00 38 6 20.30 29 7 23.20 18
30
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.