De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Lezen, schrijven en argumenteren

Verwante presentaties


Presentatie over: "Lezen, schrijven en argumenteren"— Transcript van de presentatie:

1 Lezen, schrijven en argumenteren
HAVO4

2 Lezen & Schrijven Schrijfdoelen Tekstsoorten Tekst en publiek
De indeling van een tekst Vaste tekststructuren De alinea Tekstverbanden

3 Schrijfdoel Schrijvers hebben altijd een doel met hun tekst: het schrijfdoel. We onderscheiden vijf schrijfdoelen: - amuseren - informeren - opiniëren - overtuigen - activeren

4 Schrijfdoel - amuseren
Lezen: als een schrijver een spannend, aangrijpend of grappig verhaal vertelt, dan is zijn schrijfdoel amuseren: de lezers vermaken. Schrijven: de lezer vermaken door te schrijven over iets wat leuk, spannend of ontroerend is. Bijbehorende tekstsoort: romans, verhalen, gedichten en strips.

5 Schrijfdoel - informeren
Lezen: als een schrijver kennis wil overbrengen op zijn lezers, dan is zijn schrijfdoel informeren. Schrijven: de lezer uitleggen hoe iets in elkaar zit, hoe iets is. Bijbehorende tekstsoorten: uiteenzetting, handleiding, gebruiksaanwijzing, instructie..

6 Schrijfdoel – opiniëren
Lezen: in een beschouwing wil de auteur zijn lezers zelf over iets laten nadenken. Zijn schrijfdoel is dan opiniëren. Schrijven: de lezer zelf een mening laten vormen. Bijbehorende tekstsoorten: beschouwing, recensie, verslag.

7 Schrijfdoel – overtuigen
Lezen: de schrijver wil dat de lezers zijn mening (standpunt) over een bepaalde kwestie overnemen. Schrijven: de lezer jouw mening over laten nemen. Bijbehorende tekstsoorten: betoog, ingezonden brief, column.

8 Schrijfdoel – activeren
Lezen: de schrijver wil bereiken dat zijn lezers iets gaan doen. Schrijven: de lezer aanzetten iets te gaan doen. Bijbehorende teksten: reclamefolder, brochure, direct mail, advertentie..

9 Tekst en publiek Om zijn schrijfdoel te bereiken houdt een schrijver rekening met zijn publiek. Voor welke lezer een tekst bedoeld is, kun je zien aan: - het onderwerp - de inhoud - de bron - het taalgebruik - de toon - de lay-out

10 Tekst en publiek Onderwerp  tekst met tips voor het eindexamen / tekst over aanvullende pensioenverzekering. Inhoud  cursusboek voor beginnende doe-het-zelvers / beroepsinstallateurs. Bron  Linda / National Geographic. Taalgebruik  korte zinnen en weinig moeilijke woorden / lange zinnen, veel moeilijke woorden en jargon (vaktermen). Toon  populair / formeel Lay-out  illustraties / zakelijke opmaak.

11 Indeling van een tekst Voor zowel lezen als schrijven:
Zakelijke teksten bestaan uit drie delen: - inleiding - middenstuk - slot. Ieder deel heeft binnen de tekst zijn eigen functie.

12 De inleiding – lezen & schrijven
Eén alinea of meerdere alinea’s. Aandacht trekken, hoe? Onderwerp aankondigen, hoe?

13 Het middenstuk – lezen & schrijven
Het onderwerp van de tekst wordt in het middenstuk uitgewerkt in deelonderwerpen. Die deelonderwerpen passen in een vaste tekststructuur [wordt nog behandeld]. Welke hulpmiddelen krijgt de lezer en geeft de schrijver? - structurerende zinnen, - alineaverbanden en signaalwoorden, - typografische kenmerken.

14 Het slot – lezen & schrijven
Laatste alinea of alinea’s van de tekst. Wat staat er vaak in het slot? - conclusie, - aanbeveling, - samenvatting, - aansporing, - afweging, - toekomstverwachting.

15 Het slot – schrijven Tips voor een goede afsluiting: - Maak de cirkel rond: kom terug op de inleiding! - Probeer de tekst af te sluiten met een krachtige zin, een uitsmijter. - Houd je slot kort. Niet doen: - Nieuwe informatie geven. - Clichés gebruiken. - ‘Einde’ onderaan je tekst zetten.

16 Het betoog Een betoog is een tekst waarmee je als schrijver de lezers wilt overtuigen van jouw standpunt. Een betoog bevat: Het standpunt van de schrijver; Feitelijke en/of niet-feitelijke argumenten voor dat standpunt; Feiten die de niet-feitelijke argumenten ondersteunen.

17 Het betoog De hoofdgedachte is de mening van de schrijver.
De volgende tekststructuren zijn vooral geschikt voor betogen: Argumentatiestructuur Voor- en nadelenstructuur

18 Het betoog De opbouw van het betoog hangt van van het vermoedelijke standpunt van de lezers. Je moet vooraf bepalen hoe je publiek waarschijnlijk over de kwestie denkt. Bijvoorbeeld: bij een nieuw, nog onbekend onderwerp hebben de lezers vaak nog geen standpunt bepaald, ze staan er neutraal tegenover.

19 Het betoog Publiek met een standpunt van twijfel:
Introduceer in de inleiding het onderwerp en presenteer je standpunt, Geef in het middenstuk argumenten (geen tegenargumenten), Herhaal in het slot je standpunt in iets andere bewoordingen.

20 Het betoog Publiek met een negatief standpunt:
Presenteer in de inleiding je standpunt als een vraag, Geef in het middenstuk naast de (voor)argumenten ook tegenargumenten, maar weerleg die meteen, Beantwoord in het slot de vraag uit de inleiding. Dat is je conclusie.

21 Tekststructuren We behandelen nu twee tekststructuren: - argumentatiestructuur, - voor- en nadelenstructuur.

22 Argumentatiestructuur
Inleiding: stelling, standpunt Middenstuk: argumenten voor de stelling, tegenargumenten (+ weerlegging) Herhaling stelling (of beantwoording vraag)

23 Voor- en nadelenstructuur
Inleiding: vraag of stelling Middenstuk: voor- en nadelen Slot: afweging, conclusie

24 De alinea – lezen & schrijven
Een tekst is verdeeld in alinea’s. De zin die het belangrijkste (de hoofdgedachte) van een alinea weergeeft, noem je de kernzin. De kernzin kan op verschillende plaatsen voorkomen: - eerste zin, - tweede zin, - laatste zin.  Denk hieraan bij het schrijven van je tekst!

25 Tekstverbanden – lezen & schrijven
De schrijver van een tekst geeft de lezer handvatten om zijn gedachtegang te kunnen volgen. Deze handvatten kunnen structurerende zinnen zijn, maar ook alineaverbanden. Het verband herken je aan de signaalwoorden die de schrijver gebruikt. Zie ook pagina 34 van je lesboek.  Maak hier gebruik van bij het schrijven van je tekst!

26 Argumenteren In je betoog ga je een stelling en verschillende argumenten noemen. Een standpunt herken je aan ‘ik vind’, ‘volgens mij’, ‘ik denk dat’.. Argumenten ondersteunen het standpunt.

27 Argumenteren Objectieve en subjectieve argumenten:
Een feitelijke uitspraak noemen we een objectief argument. Een niet-feitelijke uitspraak noemen we een subjectief argument. Dit argument heeft vaak nog extra onderbouwing nodig.


Download ppt "Lezen, schrijven en argumenteren"

Verwante presentaties


Ads door Google