Download de presentatie
1
Het hormoonstelsel 4 havo
2
Hormoonklieren
3
Hormonen Worden door hormoonklieren afgegeven aan het bloed
Werken alleen op doelwitorganen Hormoonspiegel bepaalt mate van reactie Een hormoon kan meerder processen regelen in het doelwit orgaan Hormonen worden afgebroken door de lever Trage werking, maar wel langdurig
4
Hypofyse Wordt aangestuurd door de hypothalamus
FSH: beïnvloedt de testes en ovaria LH: beïnvloedt de testes en ovaria TSH: beïnvloedt de schildklier Oxytocine: weeën ontstaan bij geboorte en melksecretie wordt opgang geholpen Antidiuretisch hormoon (ADH): urine productie in de nieren Groeihormoon (GH): groei en ontwikkeling
5
Schildklier Produceert thyroxine Thyroxine beïnvloedt stofwisseling,
groei en ontwikkeling Weinig thyroxine: verlaagde stofwisseling, koud en snel moe Vanaf de geboorte: dwerggroei Op latere leeftijd: struma Oorzaak: te weinig jood
6
Schildklier TSH stimuleert: Thyroxine remt secretie TSH
Vorming schildklierweefsel Secretie thyroxine Thyroxine remt secretie TSH Negatieve terugkoppeling
7
Eilandjes van Langerhans
Liggen tussen de alvleesklier cellen Productie van insuline en glucagon Regelen bloedsuikerspiegel
8
Eilandjes van Langerhans
Meer glucose: meer insuline: minder glucagon Insuline zet glucose om in glycogeen (in lever en spieren) Glucosegehalte onder 0,1%: minder insuline productie en meer glucagon Omzetting glycogeen in glucose (lever en spieren) door glucagon
9
Suikerziekte Weinig insuline: glucose gehalte in het bloed stijgt tot maximaal 0,16% (nierdrempel) Daarboven: glucose verlaat lichaam via urine Insulinetekort aangevuld met insuline inspuiten Bloedsuikerspiegel moet tussen 4 en 6 mmol/liter liggen (nuchter)
10
Bijnieren Bijniermerg (binnenste van de bijnieren) produceert adrenaline Komt vrij bij woede, angst of schrik onder invloed van het autonome zenuwstelsel Snelle, kortdurige werking
11
Adrenaline In de lever en spieren: glycogeen omgezet in glucose
Hartslag en ademfrequentie gaan omhoog Bloedvaten naar skeletspieren en hersenen verwijden zich Stelt het lichaam in staat onder spanning snel te handelen
12
Het Centrale Zenuwstelsl
Grote hersenen Kleine hersenen Hersenstam Ruggenmerg
13
Het perifere zenuwstelsel
Bestaat uit alle zenuwbanen die door je lichaam lopen
14
Een aantal termen Zintuigcellen = Receptoren (vangen prikkel op)
Zenuwcellen = Conductoren (vervoeren impuls) Spier-/kliercellen = Effectoren
15
Zenuwcellen (of neuronen)
Cellichaam + uitlopers Cellichaam liggen in of buiten het centrale zenuwstelsel
16
Een zenuwcel
17
Uitlopers Dendriet= geleidt de impulsen naar het cellichaam toe
Axon = geleidt de impulsen van het cellichaam af naar een spier of een klier
18
Type zenuwcellen Sensorische zenuwcellen = geleiden de impulsen van de receptoren naar het Centrale Zenuwstelsel De cellichamen van deze zenuwcellen liggen vlakbij het Centrale Zenuwstelsel Dit cellichaam heeft 1 lange dendriet en een korter axon
19
Type Zenuwcellen Motorische zenuwcellen = geleiden de impulsen van het Centrale Zenuwstelsel naar de effectoren De cellichamen van deze zenuwcellen liggen ín het Centrale Zenuwstelsel Dit cellichaam heeft meerdere korte dendrieten en 1 lange axon
20
Type Zenuwcellen Schakelcellen = geleiden impulsen binnen het Centrale Zenuwstelsel Impulsen geleiden van sensorische zenuwcellen naar motorische zenuwcellen Impulsen geleiden van schakelcellen of impulsen naar andere schakelcellen De cellichamen van deze zenuwcellen liggen in het Centrale Zenuwstelsel
21
Impulsgeleiding
23
Film impulsgeleiding
24
Impulsgeleiding De impulssterkte is bij een mens overal gelijk alles of niet wet Impulsfrequentie bepaalt de sterkte van de prikkel
25
Synaps Vindt de overdracht van impulsen plaats van de ene cel naar de andere cel
26
Reflex Sensorische informatie uit het ruggenmerg wordt direct overgebracht op motorische zenuwcellen via schakelcellen Tegelijkertijd wordt de informatie ook naar de hersenen doorgegeven en daar verwerkt
27
De Reflexboog Een zintuigcel (receptor) vangt een prikkel op en zet het om in elektrische signalen (de impuls) De conductor (sensorische zenuwcel, schakelcel, motorische zenuwcel) geleidt de impuls De effector (spier/klier) ontvangt het signaal en zet dit signaal om in handelingen
28
Type zenuwstelsels Animaal Autonoom (of vegetatief)
beïnvloedt skeletspieren en klieren (bewust en reflexen) Autonoom (of vegetatief) Staat niet onder invloed van je wil (zweten, hartslag, ademhaling, spijsvertering, enz..)
29
Autonome zenuwstelsel
Is onder te verdelen in: Het Orthosympatische deel Het Parasympatische deel
30
Orthosympatisch zenuwstelsel
Rij zenuwknopen links en rechts van wervelkolom Via grensstreng met elkaar verbonden Vanuit hier: zenuwen naar alle organen die door autonome zenuwstelsel beïnvloed worden Zenuwen vanuit grensstreng activeren deze organen Werking:Zorgt ervoor dat lichaam in actie kan komen Hartslag en ademfrequentie nemen toe, bloed toevoer neemt toe, werking spijsvertering geremd De dissimilatie (verbranding) neemt toe: er komt energie vrij
31
Parasympatisch zenuwstelsel
Cellichamen van deze zenuwen liggen in de hersenstam Werking: Zorgt ervoor dat lichaam in rust en herstel komt Hartslag en ademfrequentie nemen af, bloed toevoer neemt af, werking spijsvertering neemt toe Assimilatie (opbouw van stoffen) neemt toe. Dit kost energie
32
Ligging van de zenuwen Orthosympatisch deel:
Via de grensstrengen naar de organen Grensstrengen zijn 2 reeksen ganglia: links en rechts van de wervelkolom: vanuit hier lopen zenuwen naar organen
33
Ligging van de zenuwen Parasympatisch deel:
Via de linker en rechter zwervende zenuw De zwervende zenuwen ontspringen in de hersenstam, en de vertakkingen lopen naar de organen
35
Dwarsgestreept spierweefsel
Spier bestaat uit spierbundel. Deze bundel bestaat weer uit spiervezels. Spier is omgeven door spierbindweefsel (bloedvaten + zenuwen) Spier zit met behulp van een pees aan het bot of aan de huid vast Pezen bestaan uit bindweefsel. Deze kunnen dus niet samentrekken
37
Spiervezels Bestaan uit spierfibrillen (dwarse banden)
Deze bestaan uit myosine en actine filamenten De actine filamenten zijn verankerd in een dun vlies: de Z-lijn Tussen twee Z-lijnen zit het zogenaamde sacromeer
38
Bouw van een spiervezel
39
Samentrekken van de spier
Elke spiervezel in contact met een motorische axon Dit mondt uit in een motorisch eindplaatje Hier worden neurotransmitters vrijgemaakt Hoe meer spiervezels worden getriggerd (dus ook hoe meer motorische eenheden), hoe krachtiger de samentrekking
40
Motorisch eindplaatje
41
Een bewuste reactie Voorbeeld: Je wordt geduwd, kijkt opzij en duwt terug
Zintuigcellen vangen de prikkel op Via sensorische zenuwcellen worden impulsen vervoerd naar grote de hersenen Hier worden de prikkels verwerkt in het sensorische deel Vervolgens wordt een impuls overgedragen via een schakelcel op een motorische zenuwcel Deze geleidt de impulsen naar je spieren toe
42
Reflex Reflex is dus een onwillekeurige en zeer snelle reactie op een prikkel. Deze reactie verloopt grotendeels volgens vaste banen: de reflexboog.
43
Reflex http://www.bioplek.org/animaties/zenuwstelsel/reflexboog.html
Sensorische informatie uit het ruggenmerg wordt via schakelcellen direct overgebracht op motorische zenuwcellen (ipv dat de informatie eerst naar de hersenen gaat) Tegelijkertijd wordt de informatie ook naar de hersenen doorgegeven en daar verwerkt
44
De Reflexboog Een zintuigcel (receptor) vangt een prikkel op en zet het om in elektrische signalen (de impuls) De conductor (sensorische zenuwcel, schakelcel, motorische zenuwcel) geleidt de impuls De effector (spier/klier) ontvangt het signaal en zet dit signaal om in handelingen
45
Positie zenuwcellen
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.