Vragende/ontkennende zinnen
1.Met behulp van to do Betalen wij de rekening? Do we pay the bill? Wij betalen de rekening niet. We do not pay the bill.
O.T.T.: 3 e persoon enkelvoud: does of does not Werkt hij hier? Does he work here? Hij werkt hier niet. He does not work here.
O.V.T.: voor alle personen: did of did not Betaalden wij de rekening? Did we pay the bill? Hij werkte hier niet. He did not work here.
Let op! Na een vorm van to do volgt altijd het hele werkwoord. Werkt jouw broer hier? Does your brother work here? Praatte zij met Peter? Did she talk to Peter?
zonder gebruik van het hulpwerkwoord to do 2. Met andere hulpwerkwoorden: to have: Has he bought the computer? He has not bought the computer
to be: Is he my uncle? He is not my uncle. can: Can he come tomorrow? He cannot come tomorrow.
Andere hulpwerkwoorden Will : Will he come tomorrow? Shall: Shall we meet tonight? May: May I have this dance? Must: Must you go out tonight?
3.Als de zin begint met who, which, what, gebruik je ook geen to do. Wat gebeurde er vorige week? What happened last week? Wie vertelde hem dat verhaal? Who told him that story? Wie van jullie gaat vanavond uit? Which of you is going out tonight?
Reader p. 22 & 23