© Maarten Walraven en Robert Nederlof Uitzetten en Krimpen Faseovergangen © Maarten Walraven en Robert Nederlof
Uitzetten en krimpen in het algemeen Bijna alle stoffen worden bij het verwarmen iets groter. Dit groter worden heet uitzetten. Bijna alle stoffen worden bij het afkoelen iets kleiner. Dit kleiner worden heet krimpen.
Uizetten en krimpen van vaste stoffen Hoeveel een vaste stof van een bepaalde lengte uitzet, hangt af van de soort stof en van de temperatuurstijging. Bimetaal bestaat uit twee verschillende metalen, die aan elkaar zijn vastgemaakt. Bij verwarming trekt bimetaal krom. Het metaal dat het meest uitzet, komt in de ‘buitenbocht’.
Uitzetten en krimpen van vloeistoffen Verschillende vloeistoffen zetten verschillend uit. Bij gelijke temperatuurstijging zetten vloeistoffen meer uit dan vaste stoffen.
Uitzetten en krimpen van gassen Bij gelijke temperatuurstijging zetten gassen het meeste uit. Bij gassen maakt het niet uit welk gas het is, het zet allemaal evenveel uit.
Faseovergangen Voor de 3 fases: gas, vast en vloeibaar, zijn in totaal 6 overgangen. Bij het smelten van een stof is warmte nodig, bij stollen komt het weer vrij. Bij zuivere stoffen verandert hierbij de temperatuur niet, bij mengsels wel. Het smeltpunt van een stof is een belangrijke stofeigenschap.
Verdampen en condenseren Bij elke temperatuur verdampen vloeistoffen. De snelheid hangt echter af van de soort, de temperatuur en het oppervlak. Als je de damp boven een vloeistof weghaalt, wordt het verdampen versneld.
Nog meer verdampen en condenseren… Voor verdamping is warmte nodig. Bij verdamping koelt de vloeistof dus af. De omgeving ook. Bij condenseren is het andersom. Een vloeistof kookt als er dampbellen in de vloeistof ontstaan zodat hij snel verdampt. Ook het kookpunt is een belangrijke stofeigenschap.