Inhoud 1 Grammatica en woordenschat blokken 1 + 2:

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
En español gustar significa “leuk vinden”
Advertisements

Bienvenidos a la clase de español
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
1. Spreek de woorden ritmisch uit op de muziek.
Het deelwoord ‘t kofschip / soft ketchup
Oefentoets Duits Voorzetsels Leerjaar 2 START Door M. Wittwer.
Uitleg meewerkend voorwerp (mv)
naamwoordelijk gezegde
Veilig Internet Geef antwoord op de vragen en ontdek of jij veilig gebruik maakt van het internet!
Bienvenidos a la clase de español conjugar los siguientes verbos hablar llevar Escribir leer Escuchar aprender vivir 2.
Estar De vertaling van dit werkwoord: (yo) estoy (tú) estás
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Taalbeschouwing 2 Taalleesboek 1 53 t/m 55. een enkelvoudig zelfstandig naamwoord (als onderwerp van een zin) krijgt een enkelvoudig gezegde 1=1 een meervoudig.
Doe-woorden of … Werkwoorden.
El Futuro Toekomstige tijd. Er zijn verschillende manieren om over een aktie in de de toekomst te spreken :  Ir + a + infinitive  Vamos a estudiar en.
Ser De vertaling van dit werkwoord: (yo) soy (tú) eres
Mi vida loca Lessen week 3.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ser/Estar/Hay en de Gerundio
Verbos/werkwoorden.
MI VIDA LOCA Lessen week 2. Wat gaan we doen? Herhalen laatste les Test woordenkennis (steekproef) Bekijken aflevering 2 en 3 en bijbehorende thema’s.
Bezittelijk voornaamwoord
Voltooid deelwoord.
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Los adjetivos en español
Nederlands Woordsoorten.
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
LES 3 LESMODULE LAAGGELETTERDHEID
Brugklas Werkwoordspelling.
Uitleg persoonsvorm (pv)
2 hv en 2 vwo+ Grammaire chapitre 5.
Nog een verleden tijd…… De imperfecto. In de pretérito imperfecto zitten weinig onregelmatige werkwoorden. Hier onder de uitgangen van de regelmatige.
La pronunciación De uitspraak
Reijn, Bart, Leny, Nick & Bjarny Spaans A5A
Hoy es viernes el 30 de octubre Vandaag is het vrijdag 30 oktober
2 HAVO Unidad 3: Mi casa es tu casa ¿Qué día es hoy? Hoy es miércoles el 2 de diciembre Welke dag is het vandaag? Vandaag is het 2 december.
Hoy es lunes Vandaag is het maandag. Programa Proefwerk bespreken in vorm van SPEL Proefwerk uitdelen Eigen woordenlijst afmaken en inleveren Bron C Bron.
Hoe gebruik je een woordenboek?
Hoy es miércoles el 28 de octubre Vandaag is het woensdag 28 oktober.
Woordsoorten benoemen
3HD Unidad 3: Y tú, ¿cómo eres? Granada. Programa Inleveren eigen woordenlijst Nakijken opdr. 1 Bron C (maken opdr. 3 en opdr. 8) Bron D (uitleg en maken.
Shake Song Fort van de Verbeelding Bovenbouw Groep 7 en 8 (en soms ook groep 6)
Is ‘t kofschip gezonken…?
Lijdend voorwerp als persoonlijk voornaamwoord bijvoorbeeld Ik heb een boek gevonden. Ik heb het gevonden. Stefan heeft Sarah gisteren gezien. Stefan heeft.
Spaans week 9 les 1 3HD.
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
Werkwoordspelling -d of –t?
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Welke woorden horen erbij en hoe werkt het?
Programa Leestekst (in stilte) Uitleg Bron G/oefenen Zelfstandig werken aan tarea (tijdschrift)
HERHALING U5 EN U6 2HSP. BRON D – UNIDAD 5 Het bezittelijk vnw geeft aan van wie iets of iemand is. In het Spaans hangt de vorm van het bezittelijk vnw.
Tot nu toe ken je: De tegenwoordige tijd (ik eet, ik praat etc.) (Yo) como, (Yo) hablo. De toekomende tijd (wat je van plan bent om te gaan doen, morgen.
Grammatik C + I Redemittel D + J
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
MI CASA ES TU CASA ¡VAMOS AL INSTITUTO! 2HSP2. PROGRAMA ¿Qué día es hoy? Hoy es miércoles el dos de marzo Unidad 4 herhalen Proeftoets Unidad 4 Spelletjes.
MI CASA ES TU CASA ¡VAMOS AL INSTITUTO! 2HSP2. PROGRAMA ¿Qué día es hoy? Hoy es martes el primer de marzo Leestoets afronden (20 min./22 min. extra tijd)
SO’s en toets SO  maandag 3 november Leren: TB blz. 16  alleen de persoonlijke voornaamwoorden TB blz. 21 helemaal! Dus ook de Frases clave!!! TB blz.
Profesora: Edna Trilleros
mannelijk en vrouwelijk
Aanwijzend voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
formar (yo) canto  (yo) bebo  (yo) vivo  (yo) llevo una camisa  (Tú) bailas  (tú) llamas  (él) toca la guitarra  (ella) baila salsa 
GRAMMATICA Unit 3 klas 2 Aanwijzende voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, de voltooide tijd en het lidwoord a/ an.
J. van Os Maurick College Tweede klas
Los verbos : SER (zijn) ESTAR (zich bevinden) LLEVAR (dragen)
Spaans 2019 ©JvdB.
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
Transcript van de presentatie:

Inhoud 1 Grammatica en woordenschat blokken 1 + 2: Persoonlijke voornaamwoorden + ser + trabajar + ontkenning Soorten zelfstandige naamwoorden + bijbehorende lidwoorden Profesiones + lugares de trabajo + días de la semana Lenguas / idiomas

Persoonlijke voornaamwoorden Ik, jij, hij.... Hoe zeg je dat ook al weer in het Spaans? Hoe zit het ook al weer met de eerste, tweede, derde persoon enkelvoud en meervoud? Waarom is het belangrijk om dit te weten?

Ik, jij, hij.... + 1e, 2e, 3e persoon ev. + mv. 1ste, 2de, 3de persoon ev. & mv. Belangrijk, want: je weet meteen over welke persoon en uitgang je het hebt; en dat is handig, omdat elke persoon in het Spaans op een andere manier eindigt. enkelvoud (1 persoon): 1e persoon: yo (ik) 2e persoon: tú (je) 3e persoon: él (hij) ella (zij), usted (u) meervoud (meer dan 1 persoon): 1e persoon: nosotros/as (we, mnl. + vrl.) 2e persoon: vosotros/as (jullie, mnl. + vrl.) 3e persoon: ellos (zij mnl.), ellas (zij vrl.), ustedes (=u) Ik, jij, hij.... + 1e, 2e, 3e persoon ev. + mv.

Gebruik yo, tú etc. Gebruik je wel in deze gevallen: 1) om verwarring te voorkomen 2) om nadruk te geven. Wanneer bovenstaande niet het geval is, dan gebruik je het NIET. Uit de vorm die het werkwoord heeft, blijkt al of het 1e, 2de , 3de persoon ev. of mv. is. Het klinkt in het Spaans raar als je dit gebruikt wanneer dit niet nodig is. Het is net alsof je voortdurend met uitroeptekens spreekt.

Werkwoorden: ser We komt in blok 1 één onregelmatig werkwoord voor: ser. Wat betekent dit? Hoe vervoeg je het?

Ser (zijn) eres es somos sois son soy eres es somos sois son Hoe zeg je in het Spaans dat je uit Nederland komt?

¿De dónde eres? Soy español Soy de Holanda ¿De dónde eres? Soy español Waar kom je vandaan? Ik ben Spanjaard. ¿De dónde es Epke? Waar komt Epke vandaan? Epke es holandés

Hoe vervoeg je de werkwoorden op –ar?

Vervoeging werkwoorden op –ar hablar 1)Eerst kijk je wat de stam is: dit is wat je overhoudt wanneer je -ar weghaalt: habl 2) Hierachter zet je: -o, -as, -a, -amos, -áis, -an (Ezelsbruggetje: doe de gangnam rap.) Hablo Hablas Habla Hablamos Hablás Hablan Nog eentje: hoe vervoeg je trabajar ? En hoe maak je een zin ontkennend?

trabaj- Trabajar + ontkenning yo o trabajo tú as trabajas él, ella, usted a trabaja nosotros amos trabajamos vosotros áis trabajáis ellos, ellas, ustedes an trabajan Ontkenning:Je zet no voor het werkwoord. No trabajo. No soy español

Soorten woorden Welke soorten woorden heb je in het Spaans? hoe herken je ze ? Welke lidwoorden horen erbij?

Spaanse woorden zijn vrouwelijk of mannelijk Spaanse woorden zijn vrouwelijk of mannelijk. De uitgang kan je helpen om te weten of ze mannelijk of vrouwelijk zijn. En je herkent ze aan het bijbehorende lidwoord. Leer bij een nieuw woord altijd meteen het bijbehorende lidwoord. mannelijk vrouwelijk 1) eindigt op: -o -a el / un ingeniero de / een ingenieur la / una ingeniera de / een ingenieur el / un museo het / een museum la / una playa het / een strand 2) eindigt op: medeklinker -r, -s, -l… eindigt op: medeklinker + a, -ción, -dad el vendedor la vendedora, la nación, la universidad de verkoper de verkoopster, de natie, de universiteit 3) Maar er zijn heel veel uitzonderingen. Bijvoorbeeld bij – e moet je het leren. el puente de brug la fuente de bron 4) Soms maak je een woord mannelijk of vrouwelijk door het lidwoord te veranderen. el policía la policía el belga la belga Woorden in het Spaans

Welke Spaanse woorden voor profesiones beroepen ken je? Er zitten een paar nieuwe bij. Met deze woorden (en andere) ga je in blok drie een spel doen: je vult dan een kaart in waarin je de gegevens invult zoals: naam, beroep, nationaliteit, leeftijd etc. Je krijgt een kaart die iemand anders gemaakt heeft en een ander krijgt de kaart die jij gemaakt hebt. Met elkaar ga je in het Spaans gesprekjes voeren en gege-vens verzamelen. Je vertelt over jouw nieuwe identiteit en komt er achter wat die van de ander is.

el camarero, la camarera

el cocinero, la cocinera en in de cocina staat de ?

El cocinero , la cocinera

el jefe, la jefa

el profesor, la profesora

el / la recepcionista

el / la policía

el médico, el doctor la médica, la doctora

el / la estudiante

el / la taxista

el secretario / la secretaria

el arquitecto, la arquitecta

el abogado, la abogada

el mensajero , la mensajera

el vendedor / la vendedora

el / la periodista

El escritor / la escritora

el actor / la actriz ¿Cómo se llama él? ¿Cómo se llama ella?

El / la cantante ¿Cómo se llama ella?

el presentador, la presentadora

el jugador de fútbol, el futbolista la jugadora de fútbol, la futbolista

el jugador de tenis, el tenista la jugadora de tenis, la tenista

el político , la política

Nog een paar En el supermercado zit achter de kassa...... el / la..... En de vakkenvuller is el / la ....... En el garage trabaja el / la ...... En el periódico trabaja el / la En la oficina también trabaja el / la

el cajero, la cajera el reponedor, la reponedora el mecánico, la mecánica el / la periodista el / la recepcionista

Werkplekken Welke herinner je je nog? Hoe zeg je : ik werk op een kantoor?

Trabajo en una oficina.

Wat hoort bij elkaar? het kantoor la cocina het gerechtshof el hospital het restaurant el supermercado het ziekenhuis el restaurante de keuken el juzgado het politiebureau la tienda de garage la oficina de school la comisaría de winkel el garage de supermarkt la escuela

Wat hoort bij elkaar. ¿Dónde trabajas Wat hoort bij elkaar? ¿Dónde trabajas? En welke profesiones horen daar bij? het kantoor la oficina het gerechtshof el juzgado Het restaurant el restaurante het ziekenhuis el hospital de keuken la cocina het politiebureau la comisaría de garage el garage de school la escuela de winkel la tienda de supermarkt el supermercado

A)¿Qué eres? B)Soy cajero y trabajo en un supermarcado. het gerechtshof el juzgado, el abogado, la abogada het ziekenhuis el hospital, el/la médico/a, el/la doctor/a de keuken el cocinero, la cocinera het restaurante y también: el / la camarero/a het politiebureau el / la policía de garage el mecánico, la mecánico het kantoor el / la secretario/a, el / la recepcionista de school el profesor, la profesora, el / la director/a de winkel el vendedor, la vendedora de supermarkt el / la cajero/a, el / la reponedor/a Cadena Keten ( zie A) + B) bovenin): jij geeft antwoord en vraagt dan een ander.

Los días de la semana idiomas el lunes el martes el miércoles el jueves el viernes el sábado + el domingo = el fin de semana Hoe zeg je in het Spaans? Op maandag studeer ik. Op dinsdag spreek ik Duits. Op woensdag spreek ik Spaans. Op donderdag spreek ik Nederlands. Op vrijdag spreek ik geen Spaans. Op zaterdag werk ik in een supermarkt. Op zondag werk ik niet en studeer ik niet. In het weekend spreek ik een beetje chinees.