Huiswerk grammatica/ spelling
Blok 1. opdr. 11 Ovt Ott Vtt Vvt
Blok 1. opdr. 12 slecht bnw moet hww niet bw naar vz ons pers.vnw werkende bnw met vz die betr. vnw dienstensector znw
Opdr. 12 Welke vr.vnw heeft hww die aanw.vnw gekozen zww hun bez. Vnw economieleraar znw dat betr. vnw afgelopen bnw
Opdr. 12 Je wederkerend vnw morgen bw maken znw goed bw
Blok 1. opdr. 13 voor (waarschuwen voor) aan (twijfelen aan) voor (verantwoordelijk zijn voor) naar (verlangen naar) tegen (aanhikken tegen) voor (zorgen voor) met (overladen met) op (vertrouwen op)
Blok 1. opdr. 14 Hij/ vertrouwt /op het mooie weer en een stevige boot. Zij/ is/ zelf/ verantwoordelijk /voor haar huiswerk. De kinderen/ werden /door Sinterklaas /overladen /met cadeautjes. Je /moet/ echt /zorgen /voor betere gymschoenen
Blok 1. opdr. 15 De reizigers /klaagden /over hun te kleine hotelkamer. Wwg klaagden Nwg --- Ond de reizigers Vzv over hun te kleine hotelkamer
Opdr. 15 2. Kevin/ overlaadde/ zijn vriendin /met allemaal kleine cadeautjes. Wwg overlaadde Nwg --- Ond Kevin Vzv met allemaal kleine cadeautjes
Opdr. 15 3. Tijdens het warme weer/ snakten /we /naar een lekker koud drankje. Wwg snakten Nwg --- Ond we Vzv naar een lekker koud drankje
Opdr. 15 4. Na een lange periode van droogte /hopen/ de boeren /op een fikse regenbui. Wwg hopen Nwg --- Ond de boeren Vzv op een fikse regenbui
Opdr. 15 5. Peter/ geeft /zijn brood /altijd /aan de eenden. Wwg geeft Nwg --- Ond Peter Vzv ---
Opdr. 15 6. Ben/ jij/ ook/ nieuwsgierig/ naar de uitslag van de examens? Wwg --- Nwg ben nieuwsgierig Ond jij Vzv naar de uitslag van de examens
Opdr. 15 7. Ik/ heb/ hem/voor het laatst/ gezien /op het station. Wwg heb gezien Nwg --- Ond ik Vzv ---
Opdr. 15 8. Veel liefdadigheidsinstellingen/ rekenen/ op de bijdragen van donateurs. Wwg rekenen Nwg --- Ond veel liefdadigheidsinstellingen Vzv op de bijdragen van donateurs
Blok 1. opdr. 20 Veel onbep. htel. weinig onbep. Htel. 2. Vier achtste bep. Htel. Acht zestiende bep. Htel. 3. Eerste bep. Rangtelw. Laatste onbep. Rangtelw. 4. Hoeveelste onbep. Rangtelw. 5. Vier bep. Htelw. Middelste onbep. Rangtelw.
Blok 1. Opdr. 23 De zinnen 4, 5, 9, 10, 11 en 12 waren goed geschreven en de uitleg was goed! Twijfelt is goed gespeld en de uitleg klopt. verbeterd is fout gespeld, het is een persoonsvorm met als onderwerp het weer (is het) Je schrijft dan stam+t dus verbetert.
Opdr. 23 2. De spelling en de uitleg zijn fout: De docente Nederlands heeft de fouten in het proefwerk verbetert. Heeft is de pv, verbetert is het volt deelw. Je hoort het al als je het langer maakt (verbeterde) De stam van het werkwoord is verbeter, de r staat niet in T Ex kofschip Dus een d aan het eind
Opdr. 23 3. Jacques beweerdt dat hij zich goed verzekerd heeft tegen ongevallen Beweerdt is de pv. De stam van beweren is bewer, en daar komt een t achter. En een extra e voor de uitspraak maakt beweert.
Opdr. 23 6. De nieuwslezer melde dat er een bom is ontploft voor de Amerikaanse ambassade. Melde is de pv De stam is meld Voor de verleden tijd komt daar -de bij meldde
Opdr. 23 7. Vindt je het nieuwe lesrooster ook een echte verbetering? Je staat erachter, achter de pv. Van je kun je jij maken (controle) Dus geen –t Dus vind is goed.
Opdr. 23 9. Joachim grijnste tegen me, toen hij me in de gang passeerde. Grijnzen is het hele werkwoord. De stam is dus grijnz De z staat niet in ‘t ex kofschip, dus komt er een d te staan: grijnzde, voor de uitspraak maken we van de z een s.
Het voegwoord Een zin kan meerdere pv’s hebben,dan is het een samengestelde zin. Samengestelde zinnen zijn met elkaar verbonden door voegwoorden. Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar
voegwoorden Je hebt nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden. Nevenschikkende voegwoorden: verbinden gelijkwaardige delen. Gelijkwaardig betekent dat je de delen onafhankelijk van elkaar kunt gebruiken zonder de woordvolgorde van de zinnen te veranderen.
Nevenschikkende voegwoorden en want maar of
Onderschikkende voegwoorden Verbinden ongelijkwaardige zinnen. Je kunt de delen niet onafhankelijk van het andere deel gebruiken zonder de woordvolgorde van de zin te veranderen. Dat, doordat, omdat, totdat, voordat, zodat, …dat Aangezien, als, daarom, dan, hoewel, indien, mits, tenzij, terwijl, toen, ofschoon, zodra, Of (kan dus nevenschikkend en onderschikkend)