Grammar 3 Must = moeten (van jezelf) Should = Zou moeten (van jezelf) It’s getting late. I must go now. It’s getting late. I should go now. Mustn’t = moeten.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Grammatica Unit 2 HD 2.1 t/m 2.7.
Advertisements

Gerund = WW. gebruikt als zelfstandig Nw.
Let me tell you about... (De Voltooid Tegenwoordige Tijd)
1.There’s Tim! Look, he's wearing his new jeans. 2.What are you doing? We are doing our homework. Je gebruikt de present continuous voor iets dat nu aan.
The stock market will go up De beurswaarden zullen stijgen YESNO JA NEEN Is Jefken a good person ? Is Jefken een goed mens ? YES NO JA NEEN Is Lonny a.
Als ik kon zijn waar jij bent If I could be where you are
Vragend en Ontkennend maken
Conditional Clauses If-zinnen.
You do remember, don’t you?
Let me tell you about Let me tell you about Let me tell you about Study this example: Alex is a bus driver, but now he is in bed asleep. So: He is not.
Past Simple – Past Continuous
?. Heb.13:4 Gen.2:24 “I thought things would be different” “Ik dacht dat de dingen anders zouden zijn” “I want to do what I want to do” “Ik wil doen.
Moeten: must, have (got) to, should, should have
The English Tenses Alles op een rijtje.
WIJ ZIJN ZELFBEDRUIPEND IN ONS HOME WIJ KWEKEN ONZE GROENTEN EN FRUIT WIJ GEBRUIKEN REGENWATER VOOR KOKEN EN BADEN ZONNEPANELEN GEVEN ONS WARMTE EN LICHT.
Instructie grammatica
Macbeth Quotes.
Sunday, 20 July 2014 zondag 20 juli 2014 Click Klik.
In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Grammatica Unit 6 HD 6.1 t/m 6.7.
Question Tags unit 6 gr 2.1.
Present simple Unit 1, lesson 1. Jij loopt elke dag naar school. You walk to school every day. Duncan loopt elke dag naar school. Duncan walks to school.
Unit 2 grammar 4.1 wederkerende voornaamwoorden
Directe rede  Indirecte rede
Hulpwerkwoorden can must may etc.
en ‘If-zinnen’ (klik hier als je meteen naar If-zinnen wilt.)
Copyright met toestemming gebruikt van Stichting Licentie © 1996 Mercy/Vineyard Publishing 1/5 I could sing of Your love forever (Martin Smith) Over the.
Present Simple – Present Continuous
Grammar Unit 1.
De digitale coach Het verbeteren van een plan van aanpak Steven Nijhuis, coördinator projecten FNT Deze presentatie staat op:
Copyright met toestemming gebruikt van Stichting Licentie © 1994 Shepherd's Heart Music 1/12 JOY! JOY TO THE WORLD (Dennis L. Jernigan) 1. And this is.
zondag 3 augustus 2014 Sunday, 03 August 2014 END OF TIME EINDE DER TIJDEN IF THIS IS GOOD BYE INCH ALLAH TIBETAN CHAKRA MEDITATIONS CELESTIAL SODA POP.
Simple en continuous tenses Met of zonder –ing. Alle tijden kun je in het Engels met of zonder –ing-form maken: I sleep… I slept… I had slept… I will sleep…
Deltion College Engels B2 Gesprekken voeren [Edu/006]/subvaardigheid schrijven notulen en kort voorstel thema: ‘What shall we do about non- active group.
Chapter 3 Hot off the press
Chapter 3 Hot off the press
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Vragen met have en have got (= hebben)
Gebiedende wijs 1.Cross Victoria Street. 2.Sit still, please. 3.Read the article on this page. 4.Watch out! Als je tegen iemand wilt zeggen dat hij/zij.
Vragen stellen Vormen van ‘to be’ kunnen de enige werkwoorden in de vraagzin zijn. Ben ik je beste vriend? Am I your best friend?
Future (toekomst) Je krijgt 2 verschillende vormen van Future.
Lesson 3 PPTs komen op: Extra English Lesson 3 PPTs komen op:
Woorden als or, and, but, when, because, so en since gebruiken we om twee zinsdelen te koppelen. Voorbeeld in het Nederlands: De dvd was erg duur maar.
Grammar 1 3 tijden die belangrijk zijn voor de komende repetitie:
Definities: Present Simple en Past Simple
+.
Past Simple (verleden tijd)
Grammar 4.1: Present Simple
Plaats van always (altijd), usually (meestal), often (vaak), normally(normaal gesproken), never (nooit) Bijwoorden als always, usually, often, normally.
Grammar 4.2 Will, shall & to be going to
Question-tags toch? is het niet? nietwaar? hè? is het wel?
A LL R IGHT 1 THV U NIT 5 GRAMMAR 4.1 EN 4.2. M AAK DE VOLGENDE ZINNEN VRAGEND ! I am your best friend. She is at home. We are late. I can help you.
All right 1thv unit 7 gr 2.1 en 2.2.
grammar 3.1 en 3.2 the present perfect
 vertaal:  Ik ga elke dag naar de universiteit  Ik ga naar de universiteit in London.
All Right! 1 thv Unit 4 grammar 2.1 and 2.2.
All Right! 3hv Unit 6 grammar 4.1.
past simple en present perfect
Woordvolgorde Bepaling van tijd.
Grammar Unit 5 HD 5.1 t/m 5.9.
Wednesday, 01 April 2015 woensdag 1 april 2015 Click Klik.
Vragende/ontkennende zinnen. 1.Met behulp van to do Betalen wij de rekening? Do we pay the bill? Wij betalen de rekening niet. We do not pay the bill.
Modal verbs.
Woordvolgorde in Engelse bevestigende en vragende zinnen.
Vragen in de Present Simple (t.t.)
Hulpwerkwoorden Hoofdwerkwoorden vs hulpwerkwoorden
Chapter 2 What’s up? Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Who/which voornaamwoorden
Transcript van de presentatie:

Grammar 3 Must = moeten (van jezelf) Should = Zou moeten (van jezelf) It’s getting late. I must go now. It’s getting late. I should go now. Mustn’t = moeten niet / mag niet Shouldn’t = Zou niet moeten You musn’t smoke here. You shouldn’t smoke here. Have to = moeten (van iemand anders)He/she/it has to. It’s getting late. I have to go now (or my parents will lock me out of the house!) Don’t have to / doesn’t have to = hoeven niet You don’t have to go.

Grammar 3 Om het duidelijk te maken voor jezelf leer je de volgende zinnen: I must do my homework. I want to get a good mark. Ik moet mijn huiswerk doen. Ik wil een goed cijfer halen. I mustn’t do this, it will get me in trouble. Ik moet dit niet doen, ik kom dan in de problemen. I should do my homework, but I don’t feel like it. Ik zou eigenlijk mijn huiswerk moeten doen, maar ik heb er geen zin in. I shouldn’t do this, but it feels so good. Ik zou dit niet moeten doen, maar het voelt zo goed. Your mother says that you have to be at home at 22:00. (He/she/it has to) Je moeder zegt dat je om 22:00 thuis moet zijn. Your mother says that you don’t have to be at home at 22:00. (He/she/it doesn’t have to) Je moeder zegt dat je niet om 22:00 thuis hoeft te zijn.

Grammar 3 Must (moet van jezelf) 0. I must get good marks. I want to go to VWO Should (zou eigenlijk moeten) 0. I should tell him, but I don’t want to Have to (moet van iemand anders) 0. My teacher says I have to do my homework or I will get detention Musn’t (moet niet van jezelf) of (mag niet) 0. I musn’t stay behind Shouldn’t zou eigenlijk niet moeten 0. I shouldn’t buy this, but I really want to have it Don’t have to (hoeft niet) 0. My dad says I don’t have to cook today