Grammar 1 3 tijden die belangrijk zijn voor de komende repetitie:

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Grammatica Unit 2 HD 2.1 t/m 2.7.
Advertisements

Past simple & Past continuous
1.There’s Tim! Look, he's wearing his new jeans. 2.What are you doing? We are doing our homework. Je gebruikt de present continuous voor iets dat nu aan.
Voorbeeld: I walk He walks You walk She walks
Conditional Clauses If-zinnen.
You do remember, don’t you?
Past Simple – Past Continuous
Stepping Stones II Chapter 6 Grammar.
The English Tenses Alles op een rijtje.
Grammar. When : wanneer, op het moment dat : The doctor said I had to take these pills when I wake up. If : als, voorwaarde : The doctor said I had to.
Instructie grammatica
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Grammatica Unit 6 HD 6.1 t/m 6.7.
Everything you need to know for your test in the test week!
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Past Perfect = vvt (=I had worked/I had been working) He had slept/had been sleeping for 3 hours when I woke him. Hij had al 3 uur geslapen toen ik hem.
Present Simple – Present Continuous
Grammar Unit 1.
Present simple & continuous
Simple en continuous tenses Met of zonder –ing. Alle tijden kun je in het Engels met of zonder –ing-form maken: I sleep… I slept… I had slept… I will sleep…
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Chapter 3 Hot off the press
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Een andere soort verleden tijd...
Future (toekomst) Je krijgt 2 verschillende vormen van Future.
Lesson 9.
Lesson 3 PPTs komen op: Extra English Lesson 3 PPTs komen op:
Lesson 2 PPTs komen op: Extra English Lesson 2 PPTs komen op:
Extra English Lesson 9 - recap.
Woorden als or, and, but, when, because, so en since gebruiken we om twee zinsdelen te koppelen. Voorbeeld in het Nederlands: De dvd was erg duur maar.
Past Simple Onvoltooid verleden tijd Regelmatige werkwoorden:
Herhaling hoofdstuk 3 A. Wat is de Past Simple?
The Past Simple Iets is gebeurd in het verleden & nu afgelopen
Last week I forgot my keys.
Definities: Present Simple en Past Simple
Past Simple (verleden tijd)
Present Perfect I have (werkwoord +ED) / (Onregelmatig 3e rijtje)
Vorige keer: Verleden tijd: (To be) I am in London. I was in London.
Grammar 4.1: Present Simple
Grammar 4.2 Will, shall & to be going to
Grammar 3 Must = moeten (van jezelf) Should = Zou moeten (van jezelf) It’s getting late. I must go now. It’s getting late. I should go now. Mustn’t = moeten.
All right 1thv unit 7 gr 2.1 en 2.2.
grammar 3.1 en 3.2 the present perfect
past simple en present perfect
4.1 present simple de present simple = de gewone tegenwoordige tijd: Ik loop = I walk Jij slaapt = you sleep etc! Je gebruikt deze tijd om aan te geven.
Present Simple & Present Continuous
Present Perfect Voltooid Tegenwoordige Tijd.  Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd MAAR er staat niet bij wanneer dat gebeurd is.  He has.
Grammar Unit 5 HD 5.1 t/m 5.9.
De aktieve tijd Nehalennia VMBO 2 M. Jeras.  I sit in the classroom  Of:  I am sitting in the classroom.
Allesvoorengels.nl. 1. Hoe maak je vragen in de Past Simple? 2. Oefeningen 3. Samenvatting allesvoorengels.nl.
Ontkenningen in de Past Simple
Present Simple Tegenwoordige Tijd.  Om aan te geven dat iets nu een gewoonte is. Er zijn een aantal woorden die aangeven dat het om een gewoonte gaat.
Future Tenses by Nathalie French ©. Just like in Dutch, we can talk about things that take place in the present, the past or the future
Grammar – period 2.
De Onvoltooid Verleden Tijd
The past simple Grammar.
Simple en continuous tenses
Past Continuous Deel 1: Functie & Vorm
Vragen in de Past Simple (V.t.)
Grammar in a Nutshell Skills 1.
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
New Interface Grammar: Unit 1.
Chapter 1 Body and mind Grammar Stepping Stones 3gt
Chapter 3 Who dares? Grammar Stepping Stones 3 havo
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Chapter 2 What’s up? Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Past simple o.v.t..
Hoe maak je zinnen vragend in het Engels.
Transcript van de presentatie:

Grammar 1 3 tijden die belangrijk zijn voor de komende repetitie: Present Simple Present Continuous Past Simple

Grammar 1 Present Simple: 1 werkwoord. He/she/it -> ww+s (SHIT) Voorbeelden: I am. He sleeps. She smiles. Wanneer? -> Feiten en gewoontes Feit: I live in the Netherlands. Gewoonte: I always smile when I see her. Present Continuous: 2 werkwoord: am/is/are + -ing vorm Voorbeelden: I am talking. He is smiling. Wanneer? -> Als iets nu aan de gang is. -> irritatie (vaak met ‘always’) Nu aan de gang: I am looking at you. Irritatie: You’re always watching TV when I want to. Past Simple: 1 werkwoord: onregelmatig / regelmatig Voorbeelden: Yesterday I worked. Last week I saw. Wanneer? -> Duidelijke verleden tijd die is afgelopen. Duidelijke verleden tijd die is afgelopen. I worked at McDonalds in 1999. I saw Inception yesterday.

Grammar 1 Present Simple: 1 werkwoord. He/she/it -> ww+s (SHIT) Voorbeelden: I am. He sleeps. She smiles. Wanneer? -> Feiten en gewoontes Feit: I live in the Netherlands. Gewoonte: I always smile when I see her. Present Continuous: 2 werkwoord: am/is/are + -ing vorm Voorbeelden: I am talking. He is smiling. Wanneer? -> Als iets nu aan de gang is. -> irritatie (vaak met ‘always’) Nu aan de gang: I am looking at you. Irritatie: You’re always watching TV when I want to. Past Simple: 1 werkwoord: onregelmatig / regelmatig Voorbeelden: Yesterday I worked. Last week I saw. Wanneer? -> Duidelijke verleden tijd die is afgelopen. Duidelijke verleden tijd die is afgelopen. I worked at McDonalds in 1999. I saw Inception yesterday.

Grammar 1 Present Simple: 1 werkwoord. He/she/it -> ww+s (SHIT) Voorbeelden: I am. He sleeps. She smiles. Wanneer? -> Feiten en gewoontes Feit: I live in the Netherlands. Gewoonte: I always smile when I see her. Present Continuous: 2 werkwoord: am/is/are + -ing vorm Voorbeelden: I am talking. He is smiling. Wanneer? -> Als iets nu aan de gang is. -> irritatie (vaak met ‘always’) Nu aan de gang: I am looking at you. Irritatie: You’re always watching TV when I want to. Past Simple: 1 werkwoord: onregelmatig / regelmatig Voorbeelden: Yesterday I worked. Last week I saw. Wanneer? -> Duidelijke verleden tijd die is afgelopen. Duidelijke verleden tijd die is afgelopen. I worked at McDonalds in 1999. I saw Inception yesterday.

Grammar 1 Present Simple: 1 werkwoord. He/she/it -> ww+s (SHIT) Voorbeelden: I am. He sleeps. She smiles. Wanneer? -> Feiten en gewoontes Feit: I live in the Netherlands. Gewoonte: I always smile when I see her. Present Continuous: 2 werkwoord: am/is/are + -ing vorm Voorbeelden: I am talking. He is smiling. Wanneer? -> Als iets nu aan de gang is. -> irritatie (vaak met ‘always’) Nu aan de gang: I am looking at you. Irritatie: You’re always watching TV when I want to. Past Simple: 1 werkwoord: onregelmatig / regelmatig Voorbeelden: Yesterday I worked. Last week I saw…. Wanneer? -> Duidelijke verleden tijd die is afgelopen. Duidelijke verleden tijd die is afgelopen. I worked at McDonalds in 1999. I saw Inception yesterday.

Present Simple: feit/gewoonte – 1 ww – I work. Grammar 1 Schrijf over: Present Simple: feit/gewoonte – 1 ww – I work. Present Continuous: nu bezig/irritatie – 2 ww, ing vorm. I am smoking. Past Simple: Verleden tijd die afgelopen is – 1 werkwoord onregelmatig of regelmatig - I worked – I saw Je moet de gele kolom hierboven even overschrijven. Straks komen de opdrachten op het bord en dan kan je je aantekeningen gebruiken als geheugensteuntje.

I ( to go ) to school yesterday. I hate that you ( to smoke / always). He’s so boring. He ( to watch TV / always). I always ( to watch ) The Big Bang Theory on Wednesdays. Your mum ( to clean ) your room while you were sleeping. She ( to show off / always )! She’s such a poser. Why are you ( to tease / always ) me? I hate that. That bastard ( to kill ) a lot of people during that attack last month. Barbara ( to be ) afraid of spiders. She really is! Mark ( not / know ) her. They ( to spend ) their summer in France at the moment. ( To see ) … Wesley …. that girl fall down the stairs yesterday? Tom ( to buy ) a new t-shirt yesterday. Kies: a. Present Simple b. Present Continuous c. Past Simple Zet daarna de werkwoorden in de juiste vorm.

I ( to go ) to school yesterday. I hate that you ( to smoke / always). He’s so boring. He ( to watch TV / always). I always ( to watch ) The Big Bang Theory on Wednesdays. Your mum ( to clean ) your room while you were sleeping. She ( to show off / always )! She’s such a poser. Why are you ( to tease / always ) me? I hate that. That bastard ( to kill ) a lot of people during that attack last month. Barbara ( to be ) afraid of spiders. She really is! Mark ( not / know ) her. They ( to spend ) their summer in France at the moment. ( To see ) … Wesley …. that girl fall down the stairs yesterday? Tom ( to buy ) a new t-shirt yesterday. Kies: a. Present Simple b. Present Continuous c. Past Simple Zet daarna de werkwoorden in de juiste vorm. c. went b. are always smoking b. is always watching a. watch c. cleaned b. Is always showing off b. always teasing c. killed a. is a. doesn’t know b. are spending C. Did Wesley see? C. bought