Taaloefeningen
De jongen schopte de hele grote bal in het doel. Zinnen ontleden zin 1 De jongen schopte de hele grote bal in het doel.
Een klein meisje zag die bal. Zinnen ontleden zin 2 Een klein meisje zag die bal.
Zinnen ontleden zin 3 Zij gaf de jongen de bal.
Mijn buurjongen _________________ mij vaak _____. werkwoordspelling zin 4 tegenwoordige tijd uitschelden scheldt uit Mijn buurjongen _________________ mij vaak _____.
Mijn buurjongen _________________ mij vaak _____. werkwoordspelling zin 5 verleden tijd uitschelden schold uit Mijn buurjongen _________________ mij vaak _____.
heeft mij vaak uitgescholden werkwoordspelling zin 6 voltooid deelwoord uitschelden heeft mij vaak uitgescholden Mijn buurjongen _____________________________________.
werkwoordspelling uitschelden uitgescholden zin 7 bijvoeglijk naamwoord uitschelden uitgescholden Het __________________ meisje was erg verdrietig.
Dit was het weer voor vandaag!!