Anatomie / fysiologie Nieren 2 Urine 1 AFI1 FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 1
Uitscheiding van urine FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 2
Transport urine Vanuit de nierpapillen druppelt urine in het nierbekken. Geen reservoir, slechts zeer tijdelijke opslag Wordt vrijwel meteen getransporteerd door de ureters naar de blaas. Peristaltische contracties (steeds 1 portie) Intrinsieke regulatie door kleine nierkelken Paar keer per minuut FHV 2008/CXX55_2/N.vanRoosmalen,M.Berenbroek FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 3
Urine blaas 4 FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 De urineblaas is min of meer bolvormig en bevindt zich, aan het eind van de twee urineleiders, onderaan de buik, achter het schaambeen. Vol kan de blaas gemiddeld zo'n 400 ml. urine bevatten; leeg is-ie niet veel groter dan een biljartbal. De beide urineleiders komen van de zijkant de blaas binnen. Ze lopen eigenlijk schuin door de blaaswand heen, zodat ze, als de blaas voller wordt een beetje plat gedrukt worden; op die manier wordt een soort ventiel gevormd dat verhinderd dat urine kan terugstromen naar de nier. De inmonding van de urineleiders ligt vrij laag in de blaas, vlakbij de uitgang. Er ontstaat zo een soort driehoekje (Latijn: trigonum) met op de punten respectievelijk de beide openingen van de urineleiders en de blaasuitgang, oftewel het begin van de plasbuis (Latijn: urethra). Hoewel de blaas onderaan de buik ligt, ligt hij er eigenlijk niet in: met de darmen heeft de blaas niets te maken, en het is mogelijk om operatief de blaas open te maken zonder de buikholte zelf te hoeven openen. Bij de man loopt de endeldarm direct achter de blaas langs, terwijl de prostaat vlak eronder is gemonteerd, om de plasbuis heen. Bij de vrouw ligt uiteraard de baarmoeder (Latijn: uterus) en schede (Latijn: vagina) tussen blaas en endeldarm in. Overigens is de plasbuis bij de vrouw (die heeft immers geen penis) tamelijk kort: slechts enkele centimeters. Van beide kanten komen diverse bloedvaten om de blaas van bloed te voorzien, zodat het orgaan, in noodgevallen - bijvoorbeeld na een ongeval - , best een paar bloedvaten kan missen voordat er problemen ontstaan. Ook de zenuwvoorziening is ruim; er loopt een heel netwerk van kleine zenuwtjes naar de blaas toe èn er vanaf. Zelfs is er voorzien in een aantal zenuwcellen ter plaatse, zodat een gedeelte van de besturing van de blaas ter plekke wordt geregeld. De urineblaas is een relatief simpel orgaan. De urine, die door de nieren wordt geproduceerd, wordt via de urineleiders naar de blaas getransporteerd om daar tijdelijk te worden opgeslagen. De blaas fungeert dus als een tijdelijke opslagruimte voor urine, zodat wij mensen niet de gehele dag urine verliezen. Blijkbaar was het in de evolutie belangrijk dat wij op deze wijze de urine konden bewaren; waarschijnlijk zouden we in de natuur door voortdurend verlies van urine een te gemakkelijk op te sporen prooi zijn geweest voor roofdieren. Een tweede belangrijke functie van de blaas is het uitdrijven van de opgeslagen urine, zodra daar een gelegenheid (bijvoorbeeld een toilet) voor is. Om dit vlot te laten gebeuren is de blaaswand voorzien van een spierlaag, die in staat is zichzelf, de blaas dus, tot een klein balletje samen te knijpen. Het legen van de blaas lijkt een eenvoudig gebeuren, maar dat is het niet. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, gebeurt e.e.a. niet door de buikspieren. Persen (dus: de buikspieren aanspannen) is eigenlijk vrij ineffeciënt vanuit het oogpunt van blaaslediging. Door persen wordt weliswaar de druk op de blaas verhoogd, en dus de urinestraal krachtiger gemaakt, maar tevens wordt ook de plasbuis erdoor wat samengeknepen, waardoor de urine moeilijker de blaas uit komt. Daarom heeft de natuur de blaas zelf een spierlaag gegeven om zo de urine efficiënt uit de blaas te verwijderen. Tegelijkertijd moet echter ook de sluitspier van de blaas, die zich om de plasbuis bevindt, worden ontspannen: als je de kraan niet open zet, dan komt er niets uit. Gelukkig hoeven we daar bij het plassen niet bij na te denken; alles gebeurt automatisch en wordt vanuit het ruggemerg geregeld. Hèt gevoelige plekje in de blaas is het driehoekje tussen de plasbuis en de beide urineleiders, het trigonum. Op een gegeven moment wordt de blaas zo vol dat ook dit gebiedje iets wordt uitgerekt; U krijgt dan, via de gevoelszenuwen in dit driehoekje, een seintje dat de blaas vol begint te worden. Naarmate de blaas voller wordt zullen de signalen steeds heftiger worden om U ertoe te bewegen de blaas te legen; als U zich echter blijft verzetten (of, bijvoorbeeld na een alcoholrijk feestje, niet wakker wordt) zal het regelcentrum in het ruggemerg op een gegeven moment de zaak van U overnemen en het plasmechanisme zelf aanzetten: het plassen gaat dan volautomatisch door tot de blaas leeg is. Babies plassen altijd volautomatisch; pas op latere leeftijd leren we de signalen van de blaas te begrijpen en worden we zindelijk. FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 4
Functie urineblaas Urinereservoir Voorkomen reflux Regulatie urinelozing FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 5
Vulling met lage druk Het laag blijven van de druk in een bolvormig reservoir dat sterk wordt opgerekt is een gevolg van de kromming van de wand. Voorkomt weglekken urine naar buiten Voor ureter gemakkelijker om urine de blaas in te pompen FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 6
Anti reflux mechanisme Ureter Verloop van ureter schuin door de blaaswand Bij samentrekking van de blaas wordt ureter dichtgedrukt Richting van de urinestroom Spierwand van de blaas Ureter opening ingang blaas Blaas FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 7
Regulatie urinelozing De urineblaas is geen lege holte die langzaam volloopt. Rekbaar reservoir waarvan de inhoud altijd gevuld is met urine (direct na urineren volume bijna nihil). Wand bevat rekreceptoren (rekkingssensoren) Voelen van aandrang bij 300 – 400 ml. Bij baby volgt meteen urinelozing (spinale reflex). Ophouden van urine is aangeleerd en bewust (zindelijkheidstraining). FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 8
Regulatie urinelozing baby Blaas vol Ruggenmerg rekreceptoren Interne sfincter Externe sfincter FHV 2008/CXX55_2/N.vanRoosmalen,M.Berenbroek FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 9
Regulatie bij zindelijkheid Hersenen Blaas vol rekreceptoren Ruggenmerg Interne sfincter Externe sfincter FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 FHV 2008/CXX55_2/N.vanRoosmalen,M.Berenbroek 10
Verminderde diurese Oligurie = verminderde urineafscheiding < 400 ml / 24 uur dehydratie (uitdroging) weinig drinken, zweten, diarree hypovolemische shock nierinsufficiëntie urethra-ruptuur Anurie = letterlijk geen urineafscheiding (<100 ml / 24 uur) Zie oligurie Pre renaal Intrarenaal Post renaal FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 11
Hematurie = bloed bij de urine Polyurie = verhoogde urineafscheiding > 2000 ml / 24 uur (polydipsie = verhoogd dorstgevoel) Diabetes insipidus (geen ADH productie) Diabetes mellitus Diureticum Hematurie = bloed bij de urine hoe hoger in de urinewegen hoe donkerder de kleur. (lang in urine => kapotte erytrocyten) nierstenen of ontstekingen FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 12
Nycturie = verhoogde urinelozing des nachts decompensatio cordis rechts prostaathypertrofie (prostaat vergroting) Enuresis nocturne = bedwateren oftewel nachtelijke onwillekeurige urinelozing kan psychisch zijn of onvoldoende ontwikkelde blaasontledigingsreflex Dysurie = pijnlijke of moeilijke urinelozing ontsteking niersteen in de urinewegen FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 13
Ledigingsstoornissen Retentie = Onmogelijkheid tot normale ontlediging van een gevulde blaas. Blaas kan zich onvoldoende ledigen (neurogeen, geneesmiddelen) Verhoging uitstroomweerstand (prostaatvergroting) Incontinentie = onmogelijkheid om de urine op te houden FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 14
Bloeddrukverhogende werking angiotensine Renine Aldosteron Bloeddrukverhoging Bijnierschors + Vasoconstrictie arteriolen [ Na+ ] Angiotensinogeen Angiotensine FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2
Regulatie bloeddruk / nierfunctie RAS: Renine – Angiotensine - Systeem Leg uit het verschil tussen RAS en RAAS Voorbeelden vanuit pathologie… FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 16
Regulatie osmotische waarde Osmotische waarden zijn in alle compartimenten nagenoeg gelijk. Intravasculair met name C.O.D. Interstitieel en intracellulair vnl. Na+ en K+ Kristalloïd osmotische druk FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 17
Vochtverdeling Filtratie / RR Resorptie / COD capillair interstitium Na+ K+ intracellulair FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 18
Regulatie osmotische waarde Isotoon = osmotische waarde gelijk Hypotoon = osmotische waarde lager Hypertoon = osmotische waarde hoger FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 19
Relatie nieren / osmotische waarde / nieren diurese minder ADH sterke vochtopname sterk vochtverlies remming hoge osmotische waarde hypothalamus/hypofyse osmosensoren lage osmotische waarde stimulatie/activering osmotische waarde meer ADH ECR hypotoon ECR hypertoon Indien veel in korte tijd waterintoxicatie ECR = extracellulaire ruimte FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2
Regulatie calcium metabolisme Calcium metabolisme wordt gereguleerd door 3 hormonen. Calcitonine (CT)(schildklier) Parathyroïdaal hormoon (PTH) (bijschildklier) Calcitriol (nieren) FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 21
Voorbeeld gecombineerde feedback PTH ->mobilisatie calcium uit de botten terugresorptie calcium nieren calcium resorptie Calcitonine is de antagonist FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2
Osteoclasten zijn botafbrekende cellen FHV2009 / Cxx55 3+4 / Anatomie & Fysiologie - Nieren 2 23