Stappenplan ontleden Enkelvoudige zinnen
1. Persoonsvorm (PV) zoeken Zet de zin in een andere tijd (niet vragend maken) Ze heeft de deur dichtgeslagen -> PV Ze had de deur dichtgeslagen.
2. Zinsdeelstrepen zetten Elke (grootste) woordgroep die voor de PV kan staan is 1 zinsdeel. Mijn oude buurman / informeerde / onlangs / bij zijn buurvrouw / naar het lot van een vriend.
3. Onderwerp bepalen Wie of wat + PV = O Onderwerp staat naast de PV Altijd / staan / onze leraren / op goed gedrag in de klas.
4. Gezegde bepalen Naamwoordelijke Gezegde (NG) of Werkwoordelijke Gezegde (WG) Doet het O iets? WG Is het O iets? = NG NG geeft eigenschap aan (zijn) WG geeft activiteit aan (doen) O NG NG Jij / bent / me / te lief. O WG Hij / gaf / haar / een antwoord
NG of WG? Vraag 1: Zit er een koppelwerkwoord in de zin? (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen) Ja -> vraag 2, Nee -> WG Vraag 2: Koppelt dit werkwoord een eigenschap aan het onderwerp? Ja -> NG
NG of WG (2) WG: alle werkwoorden (dus incl. PV) NG: alle werkwoorden (dus incl. PV) + de eigenschap
5. Lijdend voorwerp bepalen Wie of wat + alles wat je hebt ontleed = Lijdend Voorwerp (LV) WG O LV Dit jaar / gaan / we / het Spaanse WG hooggebergte / uitproberen.
6. Meewerkend voorwerp bepalen Aan of voor wie of wat + alles wat je hebt ontleed = Meewerkend Voorwerp (MV) O NG MV NG Dat / leek / me / wel / wat!
7. Voorzetselvoorwerp bepalen Is er een zinsdeel dat met een voorzetsel begint dat vast bij het werkwoord hoort en niet letterlijk te nemen is? Het zinsdeel dat begint met dit voorzetsel is een voorzetselvoorwerp (VV). O WG WG Wie / bekommert/ zich / vandaag de dag / VV om zijn naaste?
8. Bijwoordelijke bepaling bepalen Resten van de zin die antwoord geven op vragen als waar, wanneer, waarom, etc. (NIET WIE EN WAT!) = BijWoordelijke Bepaling (BWB) O NG BWB NG Mijn buurjongen / is / jammer genoeg / erg VV vrij / in zijn gedrag.