Stijlkwesties op woordniveau

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

Uitleg bijwoordelijke bepaling (bwb)
Herhaling van hoofdstuk
Uitleg meewerkend voorwerp (mv)
naamwoordelijk gezegde
Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Taaloefeningen.
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Basisschool de Wester 9 mei 2014.
Fouten met verwijswoorden
KOMMAGEBRUIK.
Lerarenopleiding Nederlands
Taalkunde Grammatica A
Zinsdelen zijn net puzzelstukken!
Stappenplan ontleden Enkelvoudige zinnen.
Werkverslag. Inhoudsopgave Pag.1 wat hebben we gedaan in deze lessen?
Uitleg bijvoeglijke bepaling (bvb)
MET DANK AAN COLLEGA’S IN DEN LANDE ! vee 2012
Grammatica Nederlands
Nederlands Woordsoorten.
HERHALING ZINSLEER.
NEDERLANDS Schrijven – les 2.
Stijl Extra uitleg 4 havo.
Taaloefeningen.
Toets periode 2 4 havo.
Vorige keer Standaardfouten bij het formuleren Dubbelopfouten.
Kijk eerst even waar je moet zitten!
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Uitleg persoonsvorm (pv)
Formuleren 4 vwo.
Formuleren Herhaling van de stof van klas 4
Taaloefeningen.
Wat gaan we doen vandaag?
Verkeerde verwijswoorden
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
GRAMMATICA Groepjes woorden uit een zin die bij elkaar horen:
Hij,ze,hem,haar,zijn,deze,dit,die,dat
Paragraaf twee: verkeerde verwijswoorden
Leesvaardigheid Hoofdstuk 1 t/m 3
Wat zijn verwijswoorden en hoe gebruik je die?
Taaloefeningen.
Woordsoorten benoemen
Cursus Formuleren Nieuw Nederlands
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
 Bepaald?  Bepaald:De het  Bepaald: de het  Onbepaald?
VRIJDAG 4 MAART NEDERLANDS. PROGRAMMA 15 minuten lezen Herhalen hoofdstuk 4 Oefeningen maken (TEST of oefenen op de site NN)
Nederlands Vrijdag 11 maart 2VA.
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
TAAL BIJ TOETSEN Extra uitleg bij een aantal lastige kwesties.
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Goed of Fout Jan Odijk & Gertjan van Noord CLARIAH-middag Amersfoort,
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Briant College Cursus formuleren h1 Par 1 ‘Dubbelop’
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Woordenschat H4 In deze powerpoint: Opfrissen: Wat is een voorzetsel?
Betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord en bijvoeglijke bepaling
Hij,ze,hem,haar,zijn,deze,dit,die,dat
Woordbenoemen Groep 6 en 7.
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Onbepaald voornaamwoord
Verwijswoorden.
Dicteewoorden Papegaai Puberteit Cappuccino Toentertijd
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
De apen aan de andere kant van het hek kregen vandaag heel wat grappige mensen te zien
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
Grammatica zinsdelen 2havo, periode 2a.
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
Transcript van de presentatie:

Stijlkwesties op woordniveau Spellen en formuleren Stijlkwesties op woordniveau

Vorige les Onjuiste betekenis Contaminatie Verwisselen en daar elkaar gebruiken van twee uitdrukkingen. Zich irriteren (fout: zich ergeren en irriteren) Uitprinten (fout: uitdraaien en printen) Het kost duur (fout: het is duur en het kost veel) Verkeerd gebruikt voorzetsel

Opdracht 2: incongruentie De meeste reizigers ergeren zich aan de trein. Het merendeel van de reizigers ergert zich aan de trein. Er is een aantal interessante ontwikkelingen gaande. De media hebben deze affaire enorm opgeblazen.

Opdracht 2: incongruentie De reizigers worden verzocht plaats te nemen in de trein. Fout: ‘worden’ moet zijn ‘wordt’ MV WG O WG LV Aan de reizigers / wordt / er / verzocht / plaats te nemen / BWB in de trein.

Vage woorden Zorg altijd dat de lezer weet wat of wie er bedoeld wordt. Onbepaalde voornaamwoorden maken zinnen vaag. Voorbeelden: men, (n)iemand, (n)iets, ieder(een), alles, elk, wat, enig(e) Probeer ook concreet aan te geven waar het over gaat: Veel mensen hebben rechts gestemd. Vier op de tien mensen heeft op VVD of PVV gestemd.

pleonasme Een bepaalde eigenschap van een woord nadrukkelijk omschrijven. Vaak een combinatie van een BN en ZN. De witte sneeuw De soldaten droegen de vaste standaarduitrusting in hun rugzak.

tautologie Je zegt twee keer met andere woorden (synoniemen) hetzelfde. Deze woorden zijn meestal grammaticaal gelijk aan elkaar. (dus twee werkwoorden of twee bijwoorden; zelfstandig naamwoorden etc.) Op het festival traden bekende cabaretiers op, zoals bijvoorbeeld Hans Teeuwen en Theo Maassen.

Verwijswoorden (1) Een verwijswoord verwijst naar een woord dat al eerder is genoemd of nog moet komen in de zin. Als je wilt weten welk verwijswoord je moet gebruiken moet je het woord waarna verwezen wordt (het antecedent) dus vinden. Het antecedent kan een woord, een woordgroep of een zin zijn. Tijdens hun verblijf in het buitenland zijn alle sporters verzekerd tegen diefstal.

Verwijswoorden (2) Hun hebben dat gedaan. (fout) Hun kan nooit onderwerp zijn! Verwijswoord ‘wat’: Onbepaalde voornaamwoorden Er is iets wat ik je moet vertellen. Overtreffende trap Het leukste wat ik heb gedaan… Hele zin Het ijzelt in het hele land, wat al voor veel problemen heeft gezorgd. Het meisje die ik erg aardig vind. (fout) het-woorden: dat de-woorden: die

Wel of geen -n Woorden als sommige, vele, enkele, beide, andere etc. schrijf je met een –e als ze bijvoeglijk worden gebruikt: sommige vriendinnen, vele kopjes koffie, beide profielwerkstukken Je schrijft deze woorden met –en als: Ze zelfstandig gebruikt worden en Ze betrekking hebben op personen De meesten konden als goed schaatsen. Slechts enkelen slaagden voor hun theorie-examen. Dus geen -n als het alleen gaat om zaken of dieren: Van die chocoladerepen heb ik er al verschillende gehad. De biggetjes rolden beide door de modder.

Lastige woordparen dan / als als = hetzelfde Hij is even groot als ik. dan = verschil Hij is groter dan ik. heel / hele Heel gebruiken als versterking bij een bijwoord. Heel vieze brood (het brood is erg vies) Hele vieze brood (het hele brood is vies) ten slotte / tenslotte ten slotte = tot slot (laatste deel opsomming) tenslotte = uiteindelijk (samenvatting, conclusie)

LASTIGE WOORDPAREN (2) hun / hen hen = vierde naamval = lijdend voorwerp Ik zag hen voor het eerst op een feestje. hun = derde naamval = meewerkend voorwerp Ik geef hun een boek. Maar: begint het meewerkend voorwerp met een voorzetsel, dan verandert hun in hen. Ik geef het boek aan hen. Vergeten hebben / vergeten zijn Vergeten hebben = verzuimen te doen of mee te nemen Ik heb mijn boek vergeten. Vergeten zijn = zich niet meer herinneren Ik ben alle grammatica van vorig jaar vergeten.

LASTIGE WOORDPAREN (3) blijkbaar / schijnbaar blijkbaar = iets is, volgens de spreker, in overeenstemming met de werkelijkheid. Je weet het zeker Het gaat wél onweren; hij heeft zich blijkbaar vergist. schijnbaar = het lijkt zo te zijn, je weet het niet zeker omdat / doordat Omdat geeft een reden of oorzaak aan (redengevend) Omdat het glad was, nam Carla de trein. (keuze) Doordat geeft een oorzaak aan (oorzaakaanduidend) Doordat het glad was, reed Paul het kanaal in. (geen keuze)

LASTIGE WOORDPAREN (4) Tenzij / mits Tenzij = behalve als Wij gaan vandaag barbecueën, tenzij het gaat regenen. Mits = op voorwaarde dat (als…tenminste) Wij gaan vandaag barbecueën, mits het mooi weer blijft. Daarom / daardoor Daarom geeft een reden aan (kan ook een oorzaak zijn) De scholiere had geen zin in scheikunde. Daarom kwam ze te laat. (reden) Daardoor wijst op een oorzaak De scholiere was betrokken bij een ongeluk. Daardoor kwam ze te laat. (oorzaak)