Lichaam en gedrag Harry Smit
Drie Systemen Zenuwstelsel (neurocrien systeem). De neuronen geleiden impulsen en produceren stoffen (neurotransmitters) die andere neuronen beinvloeden. Endocrien systeem. Er zijn klieren die stoffen (hormonen) afgeven aan het bloed. Die hormonen beinvloeden andere organen. Neuroendocrien systeem. De neuronen in de hersenen produceren stoffen die andere organen beinvloeden.
Drie systemen in beeld Zenuwstelsel Endocrien stelsel Neuroendocrien stelsel
Impulsgeleiding: van rust- naar actiepotentiaal Verplaatsingen van ionen In de celmembraan zitten kanaaltjes Door die kanaaltjes gaan ionen als een neuron een impuls geleidt Na+ gaat in de cel
Impulsgeleiding zonder myelineschede
Contacten tussen neuronen: synaps De synaps is de contactplaats van het axon met een ander neuron. Electrisch signaal uit vesikels (blaasjes) worden transmitters (overdrachtsstof) vrijgemaakt. De neurotransmitter gaat via de synaptische spleet naar een ander neuron, en veroorzaakt daar weer electrische veranderingen.
Neurotransmitters
Neuronale en hormonale communicatie Neuron maakt neurotransmitter Er zijn verschillende neurotransmitters Een transmitter reageert met een receptor (post-synaptische membraan) snel Klier maakt hormoon Er zijn verschillende hormonen Een hormoon reageert met een receptor op een bepaald orgaan traag
Ionotrope receptor Een neurotransmitter bindt aan een receptor Hierdoor wordt een ionen-kanaal geopend
Ionotrope receptoren Door de binding van de transmitter aan de receptor gaat het ionen-kanaal open Hierdoor verandert het potentiaal van de post-synaptische membraan
Metabotrope receptor Een neuro-transmitter bindt aan een receptor. Hierdoor wordt een (deel van) G-eiwit vrijgemaakt.
Metabotrope receptor Binding van neurotransmitter aan metabotrope receptor maakt G-eiwit vrij. Dat G-eiwit zorgt dan voor of (1) opengaan van een ionen-kanaal of (2) wekt de synthese van een andere stof op.
Endocriene klieren Exocriene klier: klier die stof afscheidt uit het lichaam (zweetklier) Endocriene klier: klier die stof afscheidt in het lichaam (testis=zaadbal; ovarium=eierstokken) Stof heet hormoon=boodschappermolecuul Hormoon gaat via de bloedbaan naar een doelwit-orgaan.
Endocriene organen Testis en ovarium Schildklier Hypofyse Epifyse Pancreas Bijnieren
Hormonen Steroid hormonen (geslachtshormonen, bijnierschorshormoon) Peptide-hormonen (insuline) Hormonen die zijn afgeleid uit aminozuren (adrenaline, schildklierhormoon)
Hormonen beinvloeden een doelwitcel op twee manieren Steroid hormonen Kunnen ook door de celmembraan gaan Binden aan een eiwit, en dan aan het DNA Reguleren genexpressie Peptide-hormonen en van aminozuur afgeleide hormonen Binden aan een receptor in de celmembraan Stimuleren aanmaak cAMP (cyclisch adenosine-mono-fosfaat)
Hoe werken hormonen? Activerende werking: Ze brengen bepaalde processen in het lichaam op gang (vaak processen die langer duren) Organiserende werking: Gedurende een gevoelige periode tijdens de ontwikkeling veroorzaken hormonen structurele veranderingen.
Geslachtshormonen en gedrag Als de testes worden verwijderd, dan verdwijnen de secundaire geslachtsken-merken en het baltsgedrag.
Leptine Leptine wordt geproduceerd door vetcellen Leptine-spiegel in bloed correspondeert met vetmassa Leptine regelt via hypothalamus honger Leptine is de bepalende factor voor start en vervolg van de menstruele cyclus
l Neurohypofyse Neuronen uit kernen van de hypothalamus scheiden hormonen af in de bloedbaan
Hypofyse-hormonen Adenohypofyse (voorkwab) Groeihormoon Schildklierhormoon Follikelstimulerend hormoon E.a. Neurohypofyse (achterkwab) Anti-diuretisch hormoon Oxytocine
Hypofyse Neurohypofyse (posterior): scheidt een hormoon af. Adenohypofyse (anterior): scheidt o.i.v een factor uit de hypothalamus een hormoon af.
Onderzoek naar lichaam en gedrag Toedienen hormoon (met controlegroep) Stimuleer deel van de hersenen Verbreek een verbinding in de hersenen Somatische interventies Als je twee mensen bij elkaar brengt, leidt dat tot hormonale veranderingen? Blootstelling aan stimulus leidt ertoe dat deel van brein selectief wordt Gedragsinterventie