Projectie en stelling van thales

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Wiskundevademecum eerste graad
Advertisements

Les 2 : MODULE 1 STARRE LICHAMEN
De stelling van pythagoras
Stelling van Pythagoras
Les 2 : MODULE 1 STARRE LICHAMEN
Toepassingen op de stelling van Pythagoras
Eigenschappen van vierhoeken
dia's bij lessenserie Pythagoras ± v Chr.
Z, F en X hoeken Kees Vleeming.
Inlijsten van figuren Kees Vleeming [bew gk].
Samenvatting H29 Parabolen
(11,25;10) (10,15) (10,16) Totaal 7 lijnen getekend.
Presentatie Vlakke figuren Theorie Rekenvoorbeelden
Wat is omtrek? Omtrek is:
vwo D Samenvatting Hoofdstuk 9
Gereedschapskist vlakke meetkunde
Oefening 1.11a Vakgroep WISK-TW Evenwijdige rechten.
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 8
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 4
Extra vragen voor Havo 3 WB
Omtrekshoeken Stelling van de constante hoek:
Rekenregels voor wortels
Herhaling gelijkvormigheid
Gelijkvormige driehoeken
Lineaire vergelijkingen
havo B Samenvatting Hoofdstuk 2
Presentatie Inhouden en vergrotingen.
Hoofdstuk 1, 2 en 3 Toegepaste Mechanica deel 1
AB snijdt vl(BCG) (in B)
Van de eerste graad in één onbekende
Hoofdstuk 11 Homothetie.
ribwis1 Toegepaste wiskunde, ribPWI Lesweek 01
Murmellius 2011 Een probleem Exact oplossen is leuk.
Tweedegraadsfuncties
Hoofdstuk 4 Vlakke figuren.
2 vmbo basis 4.1Vlakke figuren
Hoofdstuk 4 Vlakke figuren.
Hoofdstuk 5 De stelling van Pythagoras
CONGRUENTIE HOOFDSTUK 3 BLADWIJZERS: 3.2. CONGRUENTE DRIEHOEKEN
∙ D C diameter 4 cm. middelpunt A 6 cm. B opgave 53 a teken b cirkel
Hoofdstuk 1 Roosterpapier, hoekpunten, zijden, diagonalen
Gereedschapskist vlakke meetkunde
Ruimtefiguren.
Wiskunde kan helpen begrijpen hoe de wereld in elkaar zit.
Een verrassende ontmoeting met constanten
3FD na de vakantie !! Wiskunde deel B + Geodriehoek !!! + potlood !! + gum !! + rekenmachine !! Koop het als je het niet hebt !
Gereedschapskist vlakke meetkunde
Gereedschapskist vlakke meetkunde
Gereedschapskist vlakke meetkunde
Gereedschapskist vlakke meetkunde
Gecijferdheid 2 (Meten 1 – ME144X) week 4
Omtrek. 2 cm 8 cm2 cm + + += of 4 x 2 cm8 cm= Omtrek van een vierkant = 4 x z Omtrek van een veelhoek
Projectie en stelling van thales
Vormleer: vlakke figuren - vierhoeken
Meetkunde 5L herhalingsweek: 5L : ‘herhalingsweek’
Wiskunde voor Engineering HU / Boswell Bèta 10 augustus.
Periode 3 SE3 (week 12: vrijdag 24 maart t/m week 13 vrijdag 31 maart) 7 weken het leerstof behandelen en 8e week voorbereiding voor SE3 Hoofdstuk 4: Meetkunde.
Meetkunde 5de leerjaar.
2 VMBO-T/HAVO deel Driehoeken tekenen Drie zijden gegeven VMBO-T
M A R T X I W K U N E D S 2 M31 Bewijs: de eigenschap van de basis- hoeken in een gelijkbenige driehoek © André Snijers.
Extra oefening Gevraagd: CD en CE zijn raaklijnen aan c(M,r)
Eigenschappen van vierhoeken
M A R T X I W K U N E D S 2 M38 Bewijs: de eigenschappen van de zijden, hoeken en diagonalen in een vierhoek © André Snijers.
Eigenschappen van de verschuiving
Eigenschappen van de spiegeling
M A R T X I W K U N E D S 2 M20 Congruente figuren © André Snijers.
De basishoeken in een gelijkbenige driehoek
Bewijs: de driehoeksongelijkheid
Bewijs: het verband tussen de hoeken en de zijden in een driehoek
Eigenschappen van de draaiingen
Transcript van de presentatie:

Projectie en stelling van thales Hoofdstuk 7 Projectie en stelling van thales

2. Instap

2. Instap A B A’ B’

3. Evenwijdige projectie A B Z x A’ B’ Z’

3. Evenwijdige projectie Construeer door Z de evenwijdige rechte met p Het snijpunt van die rechte met x is het gezochte beeld Z’ p A B Z x A’ B’ Z’

4. Beeld van een figuur B p C A D F G H E J I x J’ G’ A’ C’

De evenwijdige projectie Vragen en opdrachten

Bepaal het beeld van de figuur F door de projectie op x, evenwijdig met p:

Bepaal het beeld van de figuur F door de projectie op x, evenwijdig met p:

Bepaal het beeld van de figuur F door de projectie op x, evenwijdig met p:

Het beeld van de rechte is een punt A’ 4. Bepaal het beeld van een rechte a door de projectie op x, evenwijdig met p. Maak, zo nodig, een onderscheid. a A’ 1° geval: rechte a loopt evenwijdig met p: Het beeld van de rechte is een punt A’

Het beeld van de rechte a is de rechte x 4. Bepaal het beeld van een rechte a door de projectie op x, evenwijdig met p. Maak, zo nodig, een onderscheid. a B’ A’ C’ 2° geval: rechte a loopt niet evenwijdig met p: Het beeld van de rechte a is de rechte x

De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p Behoren de koppels (A, A') en (B, B') tot een zelfde evenwijdige projectie? x p 1° vraag: lopen AA’ en BB’ evenwijdig? AA’ // BB’ 2° vraag: liggen A’ en B’ op één rechte? Ja Besluit: De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p

De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p Behoren de koppels (A, A') en (B, B') tot een zelfde evenwijdige projectie? p 1° vraag: lopen AA’ en BB’ evenwijdig? AA’ // BB’ x 2° vraag: liggen A’ en B’ op één rechte? Ja Besluit: De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p

De koppels behoren niet tot een evenwijdige projectie Behoren de koppels (A, A') en (B, B') tot een zelfde evenwijdige projectie? 1° vraag: lopen AA’ en BB’ evenwijdig? Nee! Besluit: De koppels behoren niet tot een evenwijdige projectie

De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p Behoren de koppels (A, A') en (B, B') tot een zelfde evenwijdige projectie? p 1° vraag: lopen AA’ en BB’ evenwijdig? Nee, maar in B vertrekt een lus dus B ligt op … x 2° vraag: liggen A’ en B’ op één rechte? Ja Besluit: De koppels behoren tot de evenwijdige projectie op x evenwijdig met p

1°: projectierichting p bepalen 6. De gegeven koppels bepalen een evenwijdige projectie. Construeer het beeld van het punt A. p A’ x 1°: projectierichting p bepalen 2°: projectiescherm x bepalen 3°: beeld van A bepalen evenwijdig met p op x

7. Bepaal voor de volgende figuur de beelden van A, B, C, D door de projectie op BD, evenwijdig met AD, (A’,B’,C’ en D’) de projectie op BD, evenwijdig met AC. (A’’,B’’,C’’ en D’’) =B’ =C’ =B’’ =A’’ =C’’ =A’ =D’ =D’’

Hoofdstuk 11 Homothetie

(12,-2) (-12,2) 5. Instap (6,-1).2 = (6,-1).(-2) = Een koppel met een getal vermenigvuldigen (6,-1).2 = (12,-2) Voorbeeld: (6,-1).(-2) = (-12,2) Welk koppel krijg je als je het koppel (0, 0) met om het even welk getal vermenigvuldigt? Antwoord: Het koppel (0,0)

5. Opdracht 1 : p201 We geven ten opzichte van een assenstelsel (x, y) het rechthoekig trapezium ABCD met hoekpunten: A(6,-1) B(2,3) C(6,3) D(8, 1) B’ C’ D’ A’ A’(12,-2) B’(4,6) C’(12,6) D’(16, 2)

5. Opdracht 1 : p201 We geven ten opzichte van een assenstelsel (x, y) het rechthoekig trapezium ABCD met hoekpunten: A(6,-1) B(2,3) C(6,3) D(8, 1) A’ D’ C’ B’ A’(-12,2) B’(-4,-6) C’(-12,-6) D’(-16,-2)

6. Homothetie Alle pijlen eindigen in de oorsprong (0,0) Opmerking 5 : Waar eindigen alle pijlen als k = O ? Alle pijlen eindigen in de oorsprong (0,0) = de constante homethetie

= de puntspiegeling met centrum O 6. Homothetie p201 Opmerking 6 : Ook k = -1 geeft een bijzondere transformatie. Welke? A’ (-6,1) (6,-1) D’ C’ B’ = de puntspiegeling met centrum O = de draaiing d(O,180°)

8. Eigenschappen van een niet-constante homothetie een niet-constante homothetie behoudt Het rechte-zijn de evenwijdige stand van rechten de hoekgrootte de loodrechte stand van rechten een niet-constante homothetie beeldt een rechte op een evenwijdige rechte af. A’ B’ C’ D’

9. Instap p204 We geven ten opzichte van een assenstelsel een rechthoekige driehoek met hoekpunten: A(2, - 2) B(2, 1) C(6, - 2) C’ A’ B’ h(O,-2) A’(-4,4) B’(-4,-2) C’(-12,4)

10. Verdere eigenschappen B’ Meet de zijden van ABC en A'B'C': |AB| = |BC|= |CA| = |A'B'|= |B'C'|= |CA'|= 1,5 cm 2,5 cm 2 cm 3 cm 5 cm 4 cm Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: |A’B’| = |k|.|AB|

10. Verdere eigenschappen B’ Bereken de omtrekken van ABC en A'B'C': Omtrek ABC = Omtrek A’B’C’ = 1,5 cm + 2,5 cm + 2 cm = 6 cm 3 cm + 5 cm + 4 cm = 12 cm Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: omtrek ABC = |k|. omtrek A’B’C’

10. Verdere eigenschappen B’ Bereken de oppervlakten van ABC en A'B'C': Oppervlakte ABC = Oppervlakte A’B’C’ = (2 cm . 1,5 cm) : 2 = 1,5 cm² (4 cm . 3 cm) : 2 = 6 cm² Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: oppervlakte ABC = k². oppervlakte A’B’C’

11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 B’ 2 C’ 2 1 1 D’ 2 1 1 2 A’

11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,3) A’ A 3 O 2 1 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis 3 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,3)

11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O; -0,5) A’ -0,5 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis -0,5 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O;-0,5)

11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,4) 1 A’ 4 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis 4 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,4)

11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,-3) 1 -3 A’ 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis -3 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,-3)

11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 2: Bepaal het beeld van het punt B door de homothetie met centrum O en koppel (A,A’) A’ B’ A B C’ C O D D’

11. Een homothetie zonder assenstelsel. p206 Methode 2: Bepaal het beeld van het punt B door de homothetie met centrum O en koppel (A,A’) 1. Trek de rechte OB en AB B’ 2. Trek door A’ de evenwijdige rechte met AB 3. Het snijpunt van deze rechte en OB is B’

Vragen en opdrachten p 207

8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: 1 2

8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: 1 3

8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: -2 1

8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: -1,5 -1 1

8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: -1/3 1

9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. 1 h(O,-2) O -2

9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. 1 O -0,5 h(O;-O,5)

Geen homothetie, wel een verschuiving 9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. Geen homothetie, wel een verschuiving

De homothetie met factor  1: 1 dekpunt, nl. het centrum 10. a. Heeft een homothetie dekpunten? Maak, zo nodig, een onderscheid. De homothetie met factor  1: 1 dekpunt, nl. het centrum De homothetie met factor = 1: alle punten zijn dekpunten

h-1(O,-2) = h(O;-1/2) h-1(O,k) = h(O,k-1) 10. b. Als je bij een homothetie alle pijlen omkeert, krijg je dan opnieuw een homothetie? A’ D’ C’ B’ h-1(O,-2) = h(O;-1/2) h-1(O,k) = h(O,k-1)

Doorloopzin blijft behouden 10. c. Behoudt een niet-constante homothetie de doorloopzin van een figuur? A’ D’ C’ B’ Doorloopzin blijft behouden

11. Omtrek F = 18 cm Oppervlakte F = 24 cm² Voor het beeld F' van F door h(O, 3) geldt: omtrek F' = oppervlakte F' = Voor het beeld F" van F door h(P, -4) geldt: omtrek F" = oppervlakte F" = Voor het beeld F'" van F door h(Q, -0,5) geldt: omtrek F'" = oppervlakte F'" = |3|.18 cm = 54 cm 3².24 cm² = 9.24 cm² = 216 cm² |-4|.18 cm = 72 cm (-4)².24 cm² = 16.24 cm² = 384 cm² |-0,5|.18 cm = 9 cm (-0,5)².24 cm² = 0,25.24 cm² = 6 cm²

 Driehoek OBC is het beeld van  OVA door een homothetie met factor Dus |BC| = k1 . |AV| = (1) Driehoek FBC is het beeld van  FOD door een homethetie met factor Dus |BC| = k2 . |AV| = (2) Lid aan lid ((2) delen door (1)) geeft: A D  B C

     Beide leden delen door v Beide leden + 1/b A D C D Vervangen –we nu |FB| door b-f , |OF| door f, |OB| door b en |OV| door v dan krijgen we    Beide leden delen door v  Beide leden + 1/b 

Voor wie meer wil! p 208

Er bestaan twee homothetieën die de rechthoek F op de rechthoek F‘ afbeelden. Construeer telkens het centrum en geef de factor. 1 O1 O2 1 -2 2 h(O1,2) h(O2,-2)

14. Bereken voor elke figuur x en y: x = k.11 = 3 . 11 = 33 y = 24 : k = 24 : 3 = 8

14. Bereken voor elke figuur x en y: x = k.9 = 2 . 9 = 18 y = 10 : k = 10 : 2 = 5

Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? 15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Nee! Geen homothetie

15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met k>1 Is er een mogelijke oorsprong?

15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met 0<k<1 Is er een mogelijke oorsprong?

15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met k<-1 Is er een mogelijke oorsprong?

Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld… 16. Construeer het beeld van het punt A door de homothetie bepaald door de gegeven koppels: A’ Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld…

Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld… 16. Construeer het beeld van het punt A door de homothetie bepaald door de gegeven koppels: A’ Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld…

17*. Gegeven is een ABC. Construeer een vierkant met één hoekpunt op [AB], één op [AC] en twee op [BC]. Nu werk je verder met een homothetie met centrum B… Teken een vierkant met 2 punten op BC en 1 op AB