P4.3 Het grotestedenbeleid
Het grotestedenbeleid: Het grotestedenbeleid heeft als doel het wonen, werken en leven in de 36 grote steden te verbeteren. (= LEEFBAARHEID) In het grotestedenbeleid wordt voor een periode van 5 jaar afgesproken welke resultaten op verschillende terreinen gehaald moeten worden. In het beleid wordt aan de steden overgelaten hoe deze resultaten behaald gaan worden.
Leefbaarheid (goede/slechte wijken) Sociale cohesie Fysieke woonomgeving Veiligheid
Sociale cohesie I Traditioneel werd dit gevormd door oa: Gezin School Verenigingen Waarom nu niet meer? Individualisering van de samenleving (‘ikke en de rest kan stikken’) Iedereen internet/privacy etc Ieder voordeel heb een nadeel Ieder nadeel heb een voordeel Johan Cruijf
Sociale cohesie II Als er weinig sociale cohesie is spreek je van segregatie (scheiding) Door hogere inkomens groepen aan te trekken hopen ze dat de sociale cohesie gestimuleerd word. Waarom? Voorbeeldfunctie (jij kunt net zo succesvol worden als ik!) [stijging op de sociaal-economische ladder] Daarom zie je vaak bij probleemwijken; huizen worden gebouwd voor het duurdere segment.
Stadsvernieuwing en herstructurering van de stad Zoals net gezegd wil de overheid vandaag de dag graag die hogere inkomens aantrekken. Dit was ooit eens anders: Tot 1970, economische bril: Cityvorming (centrum van de stad alleen voor kantoren en winkels etc, bewoners worden naar de buitenwijken gejaagd). In de jaren 70, stadsvernieuwing met belangrijk thema: Verbeteringen woningkwaliteit Jaren daarna veel sociale woningbouw (Huurwoningen). Overheid probeert tegenwoordig een mix te vinden tussen hoeveelheid huur/koopwoningen en inkomenssegment (starterswoningen tot villa’s).
Rivierzicht-zuid
(sociale) Veiligheid Verschil tussen gevoel van onveiligheid en harde criminaliteitscijfers Subjectieve en objectieve veiligheid
Samenvattend: Resultaat grotestedenbeleid Leefbaarheid is toegenomen. Dit komt o.a. door te focussen op de probleemwijken. (40 prachtwijken van Vogelaar). Alle elementen van leefbaarheid scoorde hierbij onvoldoende en in de wijken was er sprake van ontspoorde allochtonen jongeren + witte vlucht. Wijken verbeterde door extra aandacht, maar ook door initiatieven: Buurtvaders (ouders van hangjongeren, gaan patrouilleren). Of trapveldjes aanleggen.
Leefbaarheid Veertig ‘prachtwijken’ (probleemwijken/ vogelaarwijken) Bron: KEI-Centrum
Leefbaarheid Verdeling van de 40 ‘prachtwijken’ naar bouwperiode. 62,5% van de wijken gebouwd in de periode 1950 - 1970
Leefbaarheid
Samenvattend Leefbaarheid De mate waarin de woningen in een wijk voldoen aan de woonwensen van de bewoners en de woonomgeving als veilig, sociaal, schoon en gezond wordt ervaren. Verzamelbegrip Fysieke leefbaarheid de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving aan en de beschikbaarheid van voorzieningen (winkels, wijkcentra). Sociale leefbaarheid de mate waarin de bewoners zich betrokken voelen bij een wijk en er contact hebben met andere bewoners. Veiligheid de mate waarin de bewoners van een wijk zich beschermd voelen tegen personen of gevaren (bv het verkeer) Objectieve (statistische gegevens) en subjectieve leefbaarheid. Samen vormen ze het buurtprofiel.
Hoofdstuk 3 & 4 in een notendop P3.1: Algemene theorieën/ dingetjes. P3.2: Oplossing files/ opbouw stad. P3.3: Innovatievraagstukken (de motor van de Nederlandse economie). P4.1: Hoogbouw en gentrification (en leefbaarheid. P4.2: Leefbaarheid. P4.3: Leefbaarheid op Nederlandse grote stedenbeleid.