AB snijdt vl(BCG) (in B) 4.2.1 Evenwijdige rechten - rechte evenwijdig met een vlak AB snijdt vl(BCG) (in B) Stelling 2.1 Als een vlak één van twee evenwijdigen snijdt, dan snijdt dat vlak ook de andere rechte. en AB // EF EF snijdt vl(BCG)
4.2.1 Evenwijdige rechten - rechte evenwijdig met een vlak Stelling 2.2 Een rechte is evenwijdig met een vlak als ze evenwijdig is met een rechte van dat vlak. BG vl(BCG) en BG // AH AH // vl(BCG)
4.2.1 Evenwijdige rechten - rechte evenwijdig met een vlak Stelling 2.3 Als een rechte evenwijdig is met een vlak en men trekt door een punt van dat vlak een evenwijdige met de gegeven rechte, dan ligt deze tweede rechte in het vlak. AC // vl(EFG) E vl(EFG) en AC // EG EG vl(EFG)
4.2.1 Evenwijdige rechten - rechte evenwijdig met een vlak Stelling 2.4 Twee rechten evenwijdig met eenzelfde derde rechte, zijn onderling evenwijdig. AB // EF en GH // EF AB // GH
4.2.1 Evenwijdige rechten - rechte evenwijdig met een vlak Stelling 2.5 Als een rechte evenwijdig is met twee snijdende vlakken, dan is ze evenwijdig met de snijlijn van deze vlakken. EH // vl(BCG) en EH // vl(ABC) AB // BC
en AD vl(ABC) met vl(ABC) vl (BCG) = BC 4.2.1 Evenwijdige rechten - rechte evenwijdig met een vlak Stelling 2.6 Als men door een rechte, evenwijdig met een vlak a , een vlak b aanbrengt dat a snijdt, dan is de snijlijn van deze vlakken evenwijdig met de gegeven rechte. AD // vl(BCG) en AD vl(ABC) met vl(ABC) vl (BCG) = BC AB // BC
FG snijdt EF en FG vl(EFG) en EF vl(EFG) Gevolg van stelling 2.7 4.2.2 Evenwijdige vlakken FG snijdt EF en FG vl(EFG) en EF vl(EFG) Gevolg van stelling 2.7 Twee vlakken zijn evenwijdig als twee snijdende rechten van het ene vlak evenwijdig zijn met twee snijdende rechten van het andere vlak. Stelling 2.7 Als twee snijdende rechten van een vlak a beide evenwijdig zijn met een tweede vlak b , dan zijn de twee vlakken evenwijdig. en FG // vl(ABC) en EF // vl(ABC) vl(EFG) // vl(ABC)