Grammar Unit 1
Past simple Past Simple : Vb. I walked Gebruik : Iets is in het verleden gebeurd. Er staat een tijdsbepaling, belangrijk wanneer. Vorm : Regelmatige werkwoorden : hele ww + ED Onregelmatige werkwoorden : eigen vorm (2e kol) Ontkenning : didn’t + hele werkwoord Vraag : did + hele werkwoord
Present Perfect Present Perfect!! Vb. I have walked, she has walked. Gebruik : Iets is in het verleden gebeurd, niet belangrijk wanneer. Iets is begonnen in het verleden en duurt nog steeds verder. Signaalwoorden : just, yet, never, ever, for, since, already, always, how long Vorm : Have / has + voltooid deelwoord Voltooid deelwoord regelm ww : hele ww + ED Voltooid deelwoord onregelm ww : eigen vorm (3e kol)
Making questions Present Simple : How do you walk? Do + hele werkwoord (Does bij he/she/it) Past Simple : How did you walk? Did + hele werkwoord Present Perfect : How have you walked? have + voltooid deelwoord (has bij he/she/it) OPMERKING : Als je vraagt naar het onderwerp : Cheating makes me feel bad What makes you feel bad? Dus : geen vorm van ‘to do’.
Making negative sentences Present Simple : I don’t walk. Don’t + hele werkwoord (Doesn’t bij he/she/it) Past Simple : I didn’t walk. Didn’t + hele werkwoord Present Perfect : I haven’t walked. haven’t + voltooid deelwoord (hasn’t bij he/she/it) UITZONDERINGEN : Would wouldn’t Was wasn’t Were weren’t Can can’t Could couldn’t