∙ ∙ Lijn A B Een lijn heeft geen eindpunten. Een lijnstuk heeft een beginpunt en een eindpunt. ∙ A ∙ B
Loodrechte lijnen tekenen Teken een lijn loodrecht op lijn l. De lijn moet door punt A gaan. Dat doe je zo : 1 Leg de loodlijn van je geodriehoek op lijn l. 2 Verschuif je geodriehoek tot aan punt A. 3 Teken de loodrechte lijn. 4 Zet in één van de hoeken het rechte hoektekentje. A ∙ l
∙ ∙ ∙ y s 4 A 3 2 B 1 P x -1 1 2 3 4 -1 opgave 7 a teken b teken de lijn s door de punten A en B. c teken de lijn t door P loodrecht op lijn s. A ∙ 3 2 B ∙ 1 P ∙ x -1 1 2 3 4 -1
> > Evenwijdige lijnen Evenwijdige lijnen hebben dezelfde richting. Ze snijden elkaar niet. > >
Evenwijdige lijnen tekenen Teken een lijn evenwijdig aan lijn m. De lijn moet door het punt P gaan. Dat doe je zo. 1 Leg de lange zijde van je geodriehoek langs lijn m. 2 Verschuif je geodriehoek tot aan punt P. 3 Zorg ervoor dat lijn m evenwijdig is aan de evenwijdige lijntjes op je geodriehoek. Teken dan de evenwijdige lijn door punt P. 4 Laat met pijltjes zien dat de lijnen evenwijdig zijn. > P ∙ > m
∙ ∙ n m y 4 3 l A 2 B 1 -1 1 2 3 4 5 6 x -1 opgave 12 a teken lijn l b teken door B de lijn m loodrecht op l. c teken door A de lijn n evenwijdig met m. d staat lijn l loodrecht op n ? Waarom ? Ja, zie grafiek. y 4 3 l A ∙ 2 B ∙ 1 -1 1 2 3 4 5 6 x -1
Kijklijnen Kijklijnen gebruik je om de grenzen aan te geven van het gebied dat je ziet.
Hoeken A Elke hoek heeft twee benen. De benen beginnen in het hoekpunt. A spreek je uit als ‘hoek A’. Hoeken kun je meten. Dat doe je in graden. Helemaal rond is 360º. been hoekpunt A been
∙ A B C D Hoek A is een rechte hoek. Hoek A = 90º. Je schrijft A = 90º. Een rechte hoek is 90º. Hoek B is kleiner dan een rechte hoek, daarom is hoek B een scherpe hoek. Een scherpe hoek is kleiner dan 90º. Hoek C is groter dan een rechte hoek, daarom is hoek C een stompe hoek. Een stompe hoek is groter dan 90º. Hoek D is een gestrekte hoek. De benen vormen een rechte lijn. Een gestrekte hoek is 180º. A B C ∙ D
opgave 23 a om 3 uur een rechte hoek. b om 6 uur een gestrekte hoek. c om 5 uur een stompe hoek. d om kwart over 12 een scherpe hoek. e om kwart over 9 een stompe hoek. f om 11.28 uur een stompe hoek.
Werkschema : zo meet je een hoek 1 Hoeveel graden is hoek A ? 2 Leg de geodriehoek op hoek A. De 0 komt precies op punt A en de lange kant van je geodriehoek langs een been van hoek A. 3 Loop dan langs de boog 10, 20, ……… 4 Lees bij het andere been af hoe groot die hoek is. Hoek A = 55° > A
voorbeeld hoeken meten 78° 120° 121° 59° 43° 138° 43° a A = 78° B = 120° C = 138° b D1 = 43° D2 = 43° D1 = D2 = 43° c E1 = 59° E2 = 121° E1 + E2 = 59° + 121° = 180°
opgave 35 hoek = 86º
∙ ∙ ∙ y R 6 5 4 3 2 1 P Q x -3 -2 -1 1 2 3 4 opgave 38 a teken P(1,1) teken ∆PQR b Meet P P = 121º Meet Q Q = 38º Meet R R = 22º 5 4 3 2 ∙ 1 P Q ∙ x -3 -2 -1 1 2 3 4
voorbeeld hoek tekenen Teken een hoek C van 45º ∙ 45° ∙ C
hoek van de lichtbundel = 12º opgave 43a hoek van de lichtbundel = 12º ∙ 6º 6º ∙
hoek van de lichtbundel = 44º opgave 43b ∙ hoek van de lichtbundel = 44º 22º 22º ∙
in een driehoek zijn de 3 hoeken samen altijd 180º opgave 45 ∙ ∙ R 90º 70º 20º P Q in een driehoek zijn de 3 hoeken samen altijd 180º
opgave 49 ∙ 7,5 cm. 7,5 m. 75º ∙ 2 m. 2 cm.
Snijdende, evenwijdige en kruisende lijnen
opgave 17 a AB en EI kruisend b EF en CG c GJ en BC snijdend d AF en IJ e CE en BH f AC en GI