Esthetica - moderne periode I: Kant Algemene introductie Het esthetische oordeel Negatieve kenmerken Het systeem der gemoedsvermogens Positieve kenmerken van het esthetische oordeel
Immanuel Kant: Kritik der Urteilskraft (1790)
Kant: Kritische / transcendentaale filosofie Kant en Hume: empiristische en rationalistische elementen “transcendentaal”: tot mezelf keren; prestaties van onze kenvermogens als voorwaarde voor kennis/objecten Kritiek: beperken en beveiligen
Het esthetische oordeel - negatieve kenmerken Vorm van het esth. Oordeel: “X is mooi” Logische kwantiteit: singulier § 1: “esthetisch”: bepalingsgrond niet anders dan subjectief § 2: welbehagen volkomen belangeloos § 3: het aangename kan niet de basis van een esth. Oordeel zijn: de voorstelling is niet dienstig voor een of andere kennis, ook niet voor die kennis waardoor het subject zichzelf kent doelt niet door het vinden van begrippen § 4: ook het welbehagen in het goede is met een belang verbonden § 8: alleen subjectief algemeengeldig § 16: geen pulchritudo adhaerens
Het system der ken-/gemoedsvermogens
Positieve kenmerken van het esth. oordeel § 8: subjectieve algemeenheid § 9: algemene mededeelbaarheid van het gemoedstoestand Het vrije spel § 11: subjectief doelmatig
Historische context: Winckelmann; Lessing Johann Joachim Winckelmann 1717-1768: Ideen over de navolging van de Griekse schilderkunst en beeldhouwkunst (1755): stile grootsheid een edele eenvoud Gotthold Ephraim Lessing 1729-1781: Laokoon oder über die Grenzen der Mahlerey und Poesie (1766)