Grammatica Unit 6 HD 6.1 t/m 6.7.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Grammatica Unit 2 HD 2.1 t/m 2.7.
Advertisements

Gerund = WW. gebruikt als zelfstandig Nw.
Let me tell you about... (De Voltooid Tegenwoordige Tijd)
Past simple & Past continuous
1.There’s Tim! Look, he's wearing his new jeans. 2.What are you doing? We are doing our homework. Je gebruikt de present continuous voor iets dat nu aan.
Voorbeeld: I walk He walks You walk She walks
The stock market will go up De beurswaarden zullen stijgen YESNO JA NEEN Is Jefken a good person ? Is Jefken een goed mens ? YES NO JA NEEN Is Lonny a.
Vragend en Ontkennend maken
Conditional Clauses If-zinnen.
You do remember, don’t you?
Past Simple – Past Continuous
Betrekkelijk vnw. = Relative Pronoun
The English Tenses Alles op een rijtje.
The Passive De lijdende vorm in het Engels, lastiger, en helaas meer gebruikt dan in het Nederlands.
Grammar. When : wanneer, op het moment dat : The doctor said I had to take these pills when I wake up. If : als, voorwaarde : The doctor said I had to.
Instructie grammatica
In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Question Tags unit 6 gr 2.1.
Everything you need to know for your test in the test week!
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Instructie grammatica Word order II A comparison.
Interrogative sentences
Directe rede  Indirecte rede
Past Perfect = vvt (=I had worked/I had been working) He had slept/had been sleeping for 3 hours when I woke him. Hij had al 3 uur geslapen toen ik hem.
Present Simple – Present Continuous
Grammar Unit 1.
Present simple & continuous
Word Order. Wie?DoetWat? wie?Waar?Wanneer? onderwerpWerkwoord(en)Meewerkend Lijdend voorwerp PlaatsbepalingTijdsbepaling SheGaveHim a kissIn the shoolyard.
In deze powerpoint vind je basis-grammatica: zaken die je na 3 onderbouwjaren eigenlijk niet onbekend voor mogen komen. Klik op een van onderstaande onderwerpen.
Simple en continuous tenses Met of zonder –ing. Alle tijden kun je in het Engels met of zonder –ing-form maken: I sleep… I slept… I had slept… I will sleep…
Deltion College Engels B2 Schrijven [Edu/004] thema: (No) skeleton in the cupboard can-do: kan een samenhangend verhaal schrijven © Anne Beeker Alle rechten.
Chapter 3 Hot off the press
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Een andere soort verleden tijd...
Future (toekomst) Je krijgt 2 verschillende vormen van Future.
Lesson 9.
Lesson 3 PPTs komen op: Extra English Lesson 3 PPTs komen op:
Lesson 2 PPTs komen op: Extra English Lesson 2 PPTs komen op:
Extra English Lesson 9 - recap.
Woorden als or, and, but, when, because, so en since gebruiken we om twee zinsdelen te koppelen. Voorbeeld in het Nederlands: De dvd was erg duur maar.
Past Simple Onvoltooid verleden tijd Regelmatige werkwoorden:
Herhaling hoofdstuk 3 A. Wat is de Past Simple?
Grammar 1 3 tijden die belangrijk zijn voor de komende repetitie:
Last week I forgot my keys.
Definities: Present Simple en Past Simple
Past Simple (verleden tijd)
Present Perfect I have (werkwoord +ED) / (Onregelmatig 3e rijtje)
Vorige keer: Verleden tijd: (To be) I am in London. I was in London.
Plaats van always (altijd), usually (meestal), often (vaak), normally(normaal gesproken), never (nooit) Bijwoorden als always, usually, often, normally.
Grammar 3 Must = moeten (van jezelf) Should = Zou moeten (van jezelf) It’s getting late. I must go now. It’s getting late. I should go now. Mustn’t = moeten.
grammar 3.1 en 3.2 the present perfect
past simple en present perfect
4.1 present simple de present simple = de gewone tegenwoordige tijd: Ik loop = I walk Jij slaapt = you sleep etc! Je gebruikt deze tijd om aan te geven.
Present Simple & Present Continuous
Present Perfect Voltooid Tegenwoordige Tijd.  Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd MAAR er staat niet bij wanneer dat gebeurd is.  He has.
GRAMMAR. Welk werkwoord zie je in elke zin?  He has caught a fish.  He has hit his finger.  She has missed the bus.  The man has been in prison for.
Grammar.
Grammar Unit 5 HD 5.1 t/m 5.9.
Lesson 10. Today’s class  Check homework  Passive  Punctuation  Homework.
Present Simple Tegenwoordige Tijd.  Om aan te geven dat iets nu een gewoonte is. Er zijn een aantal woorden die aangeven dat het om een gewoonte gaat.
Present Simple >< Present Continuous
Present perfect Voltooid tegenwoordige tijd. Bevestigende zinnen De present perfect bestaat uit have / has + voltooid deelwoord. I, you, we, they have.
Chapter 1 Body and mind Grammar Stepping Stones 3gt
THEME 12 TOPIC 1 Repetitie Theme 12.
Voltooid tegenwoordige tijd
Past simple vs present perfect
Past simple vs present perfect
Transcript van de presentatie:

Grammatica Unit 6 HD 6.1 t/m 6.7

6.2 Present and Past Present Simple => Present Continuous => Altijd/nooit/regelmatig (feit/gewoonte) Present Continuous => Nu bezig/aan de gang Present Perfect => Het is gebeurd (niet belangrijk wanneer!) Past Simple => Het is gebeurd (WEL belangrijk wanneer) Past Continuous => Toen aan de gang

Does Julie sleep late on Sundays? Present Simple Vorm Hele werkwoord Hele werkwoord + (e)s (he/she/it) Vraagzinnen/ontkenningen : do / don’t en does / doesn’t (he/she/it). + HELE WERKWOORD!! Gebruik Iets is altijd zo / gebeurt regelmatig (feit/gewoonte) Signaalwoorden Always, never, usually, often, etc. Does Julie sleep late on Sundays? Julie doesn’t sleep late on Sundays Julie always sleeps late on Saturdays!

Present Continuous Vorm Gebruik Signaalwoorden To be (am/is/are) + werkwoord + -ing Vraagzinnen/ontkenningen : gebruik de vorm van ‘to be’ Gebruik Iets is nu bezig / aan de gang Signaalwoorden At the moment, (right) now, look, listen, etc. Where is Julie? She is sleeping. Is Julie sleeping? No, Julie isn’t sleeping!

I have never been in York before Have you ever been in York? Present Perfect Vorm: have/has (bij he/she/it) + voltooid deelwoord Voltooid deelwoord: óf ww + ed óf eigen vorm (3e rijtje) Vraagzinnen/ontkenningen : gebruik de vorm van ‘have’ Gebruik: Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd Tijd is NIET belangrijk (het gaat erom dat het gebeurt is!) Om aan te geven dat iets in het verleden begon en tot op dit moment doorgaat (link met het heden/nu!) = NIEUW! Signaalwoorden always, ever, never, just, (not) yet, already, for, since = NIEUW! I have never been in York before Have you ever been in York?

Past Simple Vorm: Gebruik: Signaalwoorden Last week I went to York Werkwoord + ed (regelmatig) óf eigen vorm (2e rijtje) Vraagzinnen/ontkenningen : did / didn’t + HELE WERKWOORD!! Gebruik: Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd Tijd is WEL belangrijk (vaak tijdsbepaling in de zin!) Signaalwoorden Last…, yesterday, …ago, in 2010, etc. Last week I went to York Did you go to York? No, I didn’t go anywhere!

Past Continuous Vorm: Gebruik: To be (was/were) + werkwoord + -ing Vraagzinnen/ontkenningen : gebruik de vorm van ‘to be’ (was/were/wasn’t/weren’t) Gebruik: Iets was bezig / aan de gang op een moment in het verleden I was studying for my English test when my friend called me for help. Were you watching tv when I called you? No, I wasn’t watching tv.

Examples! 1. I … (never eat) haggis! And I don’t want to try it either! 2. … you … (go) to the cinema last Wednesday? 3. I … (not sleep) before 10 o’clock. No matter how tired I am. 4. Mitch … (try) to wake me up, but I was so tired it took him half an hour! 5. Do not disturb! I … (study) for my English test right now.

Examples! 1. I have never eaten haggis! And I don’t want to try it either! 2. Did you go to the cinema last Wednesday? 3. I don’t sleep before 10 o’clock. No matter how tired I am. 4. Mitch was trying to wake me up, but I was so tired it took him half an hour! 5. 5. Do not disturb! I am studying for my English test right now.

I stopped teaching when I became pregnant 6.3 Gerund Vorm: Stop + ww + ing Start + ww + ing Like + ww + ing Hate + ww + ing Let op: Je kan deze werkwoorden ook in een iets andere vorm tegenkomen, bv verleden tijd: I stopped teaching when I became pregnant

Examples! Fill in a form of: like / hate / stop / start, followed by the gerund of the following verbs: live / sleep / cook / play. The verbs are not in the correct order!\ 1. I … … to bed early, because I never sleep before 10 o’clock. 2. Marsha … … meals. In fact, she wants to become a presenter of a cooking programma. 3. Mitchel … … tennis when he was eight. He didn’t like it any longer. 4. Helen and Peter … … together when then got married.

Examples! 1. I hate going to bed early, because I never sleep before 10 o’clock. 2. Marsha likes cooking meals. In fact, she wants to become a presenter of a cooking programma. 3. Mitchel stopped playing tennis when he was eight. He didn’t like it any longer. 4. Helen and Peter started living together when then got married.  Let dus op dat je het eerste werkwoord soms moet vervoegen! (-s of –ed)

6.4 Can(‘t) / must(n’t) / should(n’t)/would(n’t) / might Vorm: Can / must / should / would / might + hele werkwoord Gebruik Can  kunnen/mogen Can’t  niet kunnen / niet mogen Must  moeten Mustn’t  niet mogen Should  zouden (eigenlijk) moeten Shouldn’t  zouden (eigenlijk) niet moeten Would  zouden Wouldn’t  zouden niet Might  misschien wel (erg onzeker)

6.6 Vraagwoorden Who: vraagt naar personen Whose: vraagt naar bezit (van wie) What: vraagt naar dingen of activiteiten Where: vraagt naar plaatsen When : vraagt naar tijden Which: vraagt naar keuze uit 2 of meer (welke) Why : vraagt naar redenen How : vraagt onder andere naar eigenschappen en kwaliteiten (Example: How much (prijs, kwaliteit), How long (lengte), How often (frequentie)

6.7 Comparison Vorm: Gebruik -er than (bigger than) more … than (more expensive than) as … as (as beautiful as) not as … as (not as pretty as) Gebruik Afhankelijk van het aantal lettergrepen! (meer/minder dan 3 lettergrepen) Let op uitzonderingen en onregelmatige vormen! (zie boek!)

Examples! 1. I think Michael Jackson is … (famous) Taylor Swift. 2. However, Michael’s albums are … (expensive) Taylor’s albums. They both cost 15 dollars! 3. But I believe Michael is … (not beautiful) Taylor. I really like her looks, but I don’t like his looks! 4. Did you know that Taylor Swift is … (tall) I am?

Examples! 1. I think Michael Jackson is more famous than Taylor Swift. 2. However, Michael’s albums are as expensive as Taylor’s albums. They both cost 15 dollars! 3. But I believe Michael is not as beautiful as Taylor. I really like her looks, but I don’t like his looks! 4. Did you know that Taylor Swift is taller than I am?