Newton - VWO Elektromagnetisme Samenvatting
Het magnetisch veld Een permanente magneet is een magneet waarvan de magnetische werking niet verandert Een draaibare kompasnaald draait met zijn noordpool naar het noorden, het andere uiteinde is de zuidpool Gelijknamige polen stoten elkaar af, ongelijknamige polen trekken elkaar aan Stoffen die gemakkelijk magnetisch te maken zijn: ijzer, nikkel en kobalt
Magnetische influentie Stoffen als ijzer, nikkel en kobalt bevatten kleine magneten: elementaire magneten Bij een permanente magneet zijn de elementaire magneten geordend, bij weekijzer ongeordend In een permanente magneet zijn de elementaire magneten moeilijk draaibaar, in weekijzer zijn ze gemakkelijk draaibaar De elementaire magneten in weekijzer worden in de buurt van een magneet geordend, dit heet magnetische influentie Door magnetische influentie trekt een magneet ijzer aan
Magnetische veldlijnen In de omgeving van een magneet ondervinden andere magneten een kracht: er is een magnetisch veld Een magnetisch veld kan worden weergegeven door veldlijnen • de raaklijn aan een veldlijn geeft de richting van de kracht aan • de richting van een veldlijn geeft de richting aan waarin de noordpool van een draaibare magneetnaald op die veldlijn wijst Magnetische veldlijnen lopen buiten de magneet van de noord- naar de zuidpool
Magnetische inductie De sterkte van een magneetveld wordt weergegeven door de magnetische inductie B De magnetische inductie B heeft een grootte en een richting: het is een vectorgrootheid De magnetische inductie B wordt opgegeven in tesla (T) Hoe groter de veldlijnendichtheid in een punt van een magnetisch veld, des te groter is daar de B De richting van de veldlijn geeft de richting van de magnetische inductie B aan
Het magnetisch veld van de aarde Het aardmagnetisch veld heeft een veldlijnpatroon dat veel overeenkomst heeft met dat van een staafmagneet De magnetische zuidpool ligt in het noorden van Canada en de ligging verschuift langzaam in de loop van de tijd De hoek tussen de magnetische zuidpool en de geografische noordpool noemt men de declinatie
Elektromagnetisme - stroomspoel Een stroomspoel en een stroomdraad hebben ook een magnetische werking, dit noemen we elektromagnetisme Het veld in de stroomspoel loopt van zuid naar noord, erbuiten van noord naar zuid De richting van het veld in de spoel vind je met behulp van de rechterhandregel De gekromde vingers wijzen in de richting van de stroom, de uitgestoken duim in de richting van de veldlijnen binnen de spoel
Stroomspoel: magnetische inductie De magnetische inductie B in een punt in de spoel hangt af van: • de stroomsterkte in de spoel (I) • het aantal windingen per meter spoellengte (N/ℓ) Binnen een stroomspoel is een homogeen magnetisch veld, de magnetische inductie B (in T) is in elk punt even groot: is de magnetische permeabiliteit (in Tm/A) Een weekijzeren kern versterkt het veld: N is het aantal windingen I is de stroomsterkte (in A) ℓ is de spoellengte (in m)
Stroomdraad Een rechte stroomdraad heeft ook een magnetische werking en dus ook een magneetveld De richting bepaal je weer met de rechterhandregel: de duim is de stroomrichting en de gebogen vingers de richting van het veld De magnetische inductie B hangt af van de stroomsterkte I en de afstand r tot de draad I groter, B groter r groter, B kleiner
Lorentzkracht Een stroomdraad in een magnetisch veld ondervindt een magnetische kracht: de lorentzkracht FL De richting van de lorentzkracht vinden we met de rechter- handregel (vlakke hand): (mits I ⊥ B) De grootte van de lorentzkracht bereken je met: De draad ondervindt geen kracht als de hoek niet 90°, maar 0° of 180° is B is de magnetische inductie (in T) I is de stroomsterkte (in A) ℓ is de lengte van de draad (in m), die zich binnen het veld bevindt FL is de lorentzkracht (in N)
Stroomspoel in een magnetisch veld De lorentzkrachten op PS en RQ zijn nul, die op PQ en RS proberen de winding 90° te draaien Bij een stroomspoel met N windingen werkt op elke draad de FL, de totale lorentzkracht op een zijde is dan: De draaibeweging van een spoel onder invloed van de lorentzkracht is het principe van de elektromotor en de draaispoelmeter
Elektromotor (gelijkstroom) Een gelijkstroommotor bestaat uit: • de rotor, het draaiende gedeelte met een aantal spoelen • de stator, het stilstaande gedeelte met permanente magneet of elektromagneet en levert het magnetisch veld waardoor de rotor kan draaien • de commutator, deze zorgt voor de stroomtoevoer vanuit de spanningsbron naar de spoelen van de rotor De rotorspoelen worden tijdens de draaibeweging na elkaar op de spanningsbron aangesloten, zodat er voortdurend een koppel van twee krachten werkt en de rotor blijft draaien
Elektromotor (wisselstroom) Bij het aansluiten van de motor op wisselspanning verandert de stroom 50x per seconde van richting De lorentzkrachten veranderen dan ook 50x per seconde van richting, de motor draait niet Het magneetveld moet daarom ook 50x per seconde van richting omkeren, dat kan als de stator een elektromagneet is die is aangesloten op dezelfde netspanning (in serie) gelijkstroommotor wisselstroommotor - seriemotor
Draaispoelmeter Een draaispoelmeter bestaat uit een rotorspoel in het magnetisch veld van een statormagneet De as van de rotorspoel is vastgezet met twee spiraalveren Als er een stroom door de rotor gaat, draait deze door de lorentzkrachten, de veren werken de draaiing tegen Er ontstaat een evenwicht als de krachten in evenwicht zijn Naarmate de stroomsterkte groter is, is de hoek van draaiing ook groter Er is een lineair verband tussen stroomsterkte en kracht, de schaalverdeling is dus ook lineair
Motorrendement Een elektromotor is een energieomzetter Voor een motor is het rendement η: η is het rendement (geen eenheid) Enuttig is de geleverde nuttige energie (in J) Ein is de omgezette energie (in J) Pnuttig is het geleverde nuttige vermogen (in W) Pin is het omgezette vermogen (in W) De nuttig geleverde energie is de arbeid die de motor verricht: W = F · s De omgezette energie is de elektrische energie: Ee = Pe · t Het elektrische vermogen Pe uit de spanning U en de stroomsterkte I: Pe = U · I