Overheidsfinanciën Klik om verder te gaan.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
H3 Wat doe je met je geld Onderscheid tussen verschillende soorten uitgaven, om een goede begroting te kunnen maken Verschillende vormen van sparen en.
Advertisements

Het prijs- of marktmechanisme Deel II
SIER-spel Doelen: Leren hoe in een markteconomie de verbanden kunnen liggen tussen een aantal kern-concepten uit de algemene economie; Leren dat het moeilijk.
Anti-cyclisch begrotingsbeleid en John Maynard Keynes
Hoofdstuk 2: De overheid om ons heen
Hoofdstuk 3: Wat doe je met je geld?
Nationale grootheden Klik om verder te gaan.
OVERHEID. Vrije markteconomen klassieken: Vrije markteconomen: De prijs zorgt ervoor dat alle markten ruimen: al het aanbod wordt verkocht. Zij kijken.
Protectionisme versus Internationale samenwerking
Overheid beleid.
Overheidsfinanciën College 3, 20 mei 2008 Robert Inklaar
Welvaart Hoofdstuk 4.
Keynesiaans model Klik om verder te gaan.
Keynesiaans model J. Zonjee.
Nederlandse belastingstelsel ‘Boxenstelstel’
Financierings- en begrotingssaldo
Uitleg H15 Klas 4G.
Welvaart Hoofdstuk 4.
Afbeeldingen bij de macro-economische kringloop
8.10 Staatsschuld Hoe leent de overheid?
Belastingen & premies… lust of last?
Belastingen & premies… lust of last?
Inkomen 23 Selectie 109 t/m Opdracht 109a Welke belasting betaal je Rente op de bank ad € Inkomensbelasting (VRH)
Inkomen 21 Begrippen H6. 2 Begrippen Directe belastingen Belastingen die rechtstreeks aan de overheid moeten worden betaald.
Hfst 5: De open economie met overheid
Begrotingsnormen.
Prijsindexcijfer Klik om verder te gaan. Hoe gebruik je deze uitleg? Je kunt in deze presentatie ‘bladeren’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. Vooruit.
Lesplanning 6.5 blz. 174 t/m 177 Binnenkomst. Intro. Uitleg docent.
Economische kringloop
Begrippen kennen Collectieve sector = publieke sector
Prinsjesdag Opening nieuw werkjaar Staten Generaal
Overheid Prinsjesdag en lonen.
Indifferentiecurve versus budgetlijn
Hoeveelheidsaanpassing I
Hoeveelheidsaanpassing II
Nominaal versus reëel inkomen
Investeringen Klik om verder te gaan. Hoe gebruik je deze uitleg? Je kunt in deze presentatie ‘bladeren’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. Vooruit.
Staatsinrichting.
7.3 Wat geeft de overheid uit?
Inkomsten van de overheid
Jaar 1 – Blok P3.
7.1 Wie is toch die overheid?
Belasting & Wetgeving.
Wat is inkomstenbelasting
Begrotingstekort. Inkomsten Land X begroot de inkomsten voor 2014 op €200 miljard.
UITGAVEN VAN DE OVERHEID RIJKSBEGROTING EN MILJOENENNOTA H. Kramer Docent economie
DE OVERHEID Hoofdstuk 7.  Collectieve sector De overheid Instellingen sociale zekerheid  Particuliere sector Bedrijven en gezinnen PRIVATISEREN.
Economische en budgettaire situatie Aruba 6 januari 2009.
HOOFDSTUK 9. TO, GO EN MO Totale opbrengst (TO) = Het aantal verkochte producten (afzet) x prijs (excl. btw) Gemiddelde opbrengst (GO) = Totale opbrengst.
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
Financieel Plan deel.
Economie.
Instructie hoofdstuk 8 Internationale ontwikkelingen
De Overheid Thema 5.
Blok 3 Zorg of bemoeizucht?
Vmbo 2 economie Overheid overbodig?
Start na de herfstvakantie
Masterclass Openbare Financiën
Belasting en wetgeving
Aanbod Mensen: Werknemers / Spaarders / Verzekerden Bedrijven
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
H3-7 De overheidsfinanciën
Miljoenennota 2019 Bas Jacobs Erasmus School of Economics
Blok 3 Zorg of bemoeizucht?
Consumenten/producenten/overheid
Hoofdstuk De exploitatiebegroting (exploitatiebudget)
De overheid stimuleert Plannen van de regering
Financieel 2.
Touroperator SunShine
Boek 4 - Hoofdstuk 3 GELD VOOR DE OVERHEID
Transcript van de presentatie:

Overheidsfinanciën Klik om verder te gaan

Hoe gebruik je deze uitleg? Je kunt in deze presentatie ‘bladeren’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. Vooruit ga je met de pijltjestoets  (of ). Werk alle sheets en voorbeelden rustig door. Als je iets niet meteen snapt kun je terug gaan naar een vorige uitleg met de pijltjestoets  (of ). Klik om verder te gaan.

Overheidsfinanciën Overheidsontvangsten (= B): 1) Belastingen: Gedwongen betalingen aan de overheid waar geen direct aanwijsbare tegenprestatie tegenover staat (men betaalt belasting maar ziet niet direct iets terug). a) Directe belastingen: Degene die betaalt en afdraagt is één persoon. (belastingen op inkomen, winst en vermogen). Bijv.: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting en Vermogensbelasting. b) Indirecte belastingen: Degene die de belasting afdraagt, is niet de persoon die de belasting betaalt (kostprijsverhogende belastingen). Bijv.: accijns, BTW. 2) Niet-belastingontvangsten: a) Retributies: Gedwongen betalingen aan de overheid waarbij (wel) sprake is van een direct aanwijsbare tegenprestatie. Bijv.: leges voor paspoort en rijbewijs, parkeergeld, schoolgeld enz.. Inkomsten uit overheidsbedrijven en deelnemingen; De overheid bezit aandelen in bedrijven. Bijv.: KPN, NS, NAM. c) Aardgasbaten: Na de belastingen de grootste bron van inkomsten. d) Overige: o.a. Staatsloterij, verkeersboetes.

Overheidsfinanciën Overheidsuitgaven (= O): 1) Overheidsbestedingen; Leggen beslag op productiefactoren; de overheid krijgt er iets voor terug. a) Consumptieve bestedingen: materiële overheidsconsumptie (bijv.: uitgaven voor onderwijs) ambtenarensalarissen. b) (Overheids-)investeringen: Aankoop van kapitaalgoederen door de overheid. 2) Overdrachtsuitgaven; Overheid krijgt er niets voor terug (bijv: huursubsidies, investeringssubsidies, milieusubsidies, ontwikkelingshulp, studiebeurzen).

Overheidsfinanciën Miljoenennota: De derde dinsdag in september is de dag waarop de regering haar financieel economisch beleid presenteert. In de Troonrede wordt informatie gegeven over de financiële en economische situatie van ons land: a) Rijksbegroting; Een overzicht van de begrote (= verwachte) inkomsten en uitgaven van de overheid. b) Miljoenennota; Samenvatting van de rijksbegroting en een beschrijving van de verwachte economische gevolgen.  Tegelijk met de presentatie van de regering, publiceert het Centraal Planbureau (= CPB) haar Macro Economische Verkenningen (= MEV); verwachting van de ontwikkeling van de werkloosheid, inflatie, betalingsbalans, enz. (= het spoorboekje van de Nederlandse economie).

Overheidsfinanciën Collectieve lasten: Collectieve lasten = belastingen + premies sociale verzekeringen + retributies. Collectieve lastendruk: de collectieve lasten als percentage van het nationaal inkomen (= Y); collectieve lasten Collectieve lastendruk = _______________ x 100% nationaal inkomen

Overheidsfinanciën Begrotingssaldo = overheidsontvangsten (= B) - overheidsuitgaven (= O) = B - O   Als: overheidsontvangsten < overheidsuitgaven (B < O)  begrotingstekort Als: overheidsontvangsten > overheidsuitgaven (B > O)  begrotingsoverschot Financieringstekort: = het bedrag dat de overheid extra moet (bij)lenen, = de groei /toename van de staatsschuld, = de vraag naar geld door de overheid. Financieringstekort = begrotingtekort - aflossing op de staatsschuld. Staatsschuldquote:   Staatsschuld Staatsschuldquote = _______________ (x 100%) Nationaal inkomen

Overheidsfinanciën Voorbeeld:   Gegeven: Nationaal inkomen 2010 (= Y) € 800 mld. Overheidsinkomsten 2010 (= B) € 200 mld. Overheidsuitgaven 2010 (= O) € 210 mld. Staatsschuld  (= EMU schuld) 2010 € 600 mld. Aflossing op de staatsschuld 2010 € 2 mld. Gevraagd: Begrotingssaldo (= EMU saldo) 2010 Financieringstekort 2010 Staatsschuldquote 2010 Staatsschuld  (= EMU schuld) 2011

Overheidsfinanciën Oplossing:   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld.

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. ________ - Begrotingssaldo -10 mld.

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. ________ - Begrotingssaldo = EMU-saldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.)

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) Financieringstekort = begrotingstekort – aflossing op de staatsschuld

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) Financieringstekort = begrotingstekort – aflossing op de staatsschuld Financieringstekort = 10 – 2 = € 8 mld.

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) 600 (= Staatsschuld / EMU schuld 2010)

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) 600 (= Staatsschuld / EMU schuld 2010)  aflossing  2

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) 598 600 (= Staatsschuld / EMU schuld 2010)  aflossing  2

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) 598 600 (= Staatsschuld / EMU schuld 2010)  aflossing  2  terug lenen 

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) 598 600 (= Staatsschuld / EMU schuld 2010)  aflossing  2  terug lenen   extra lenen  2 8

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) 598 600 (= Staatsschuld / EMU schuld 2010) 608  aflossing  2  terug lenen   extra lenen = financieringstekort  2 8

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) 598 600 (= Staatsschuld / EMU schuld 2010) 608 (voor 2011)  aflossing  2  Δ Staatschuld = Financieringstekort   terug lenen   extra lenen = financieringstekort  2 8  begrotingstekort  10

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo (EMU-saldo) -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) Financieringstekort = begrotingstekort – aflossing op de staatsschuld Financieringstekort = 10 – 2 = € 8 mld. Staatsschuldquote 2010 = Staatsschuld 2010 / Nationaal inkomen

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) Financieringstekort = begrotingstekort – aflossing op de staatsschuld Financieringstekort = 10 – 2 = € 8 mld. Staatsschuldquote 2010 = Staatsschuld 2010 / Nationaal inkomen Staatsschuldquote 2010 = 600 / 800 = 0,75 (of: 75%)

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) Financieringstekort = begrotingstekort – aflossing op de staatsschuld Financieringstekort = 10 – 2 = € 8 mld. Staatsschuldquote 2010 = Staatsschuld 2010 / Nationaal inkomen Staatsschuldquote 2010 = 600 / 800 = 0,75 (of: 75%) Staatsschuld (EMU schuld) 2011 = Staatsschuld 2010 + Financieringstekort 2010

Overheidsfinanciën Oplossing: Overheidsinkomsten (= B) 200 mld.   Overheidsinkomsten (= B) 200 mld. Overheidbestedingen (= O) 210 mld. _____ - Begrotingssaldo -10 mld. (= begrotingstekort = € 10 mld.) Financieringstekort = begrotingstekort – aflossing op de staatsschuld Financieringstekort = 10 – 2 = € 8 mld. Staatsschuldquote 2010 = Staatsschuld 2010 / Nationaal inkomen Staatsschuldquote 2010 = 600 / 800 = 0,75 (of: 75%) Staatsschuld (EMU schuld) 2011 = Staatsschuld 2010 + Financieringstekort 2010 Staatsschuld (EMU schuld) 2011 = 600 + 8 = € 608 mld.

Overheidsfinanciën EINDE