zwar-te piet zwar-te piet heeft een muts op zijn hoofd.
zwar-te piet pakt de ka-doot-jes uit.
sint is bij de kin-de-ren op be-zoek.
gro-te kin-de-ren gaan ook naar sint.
de staf de staf van sint zwarte piet zwarte piet helpt sint
pe-per-no-ten pe-per-no-ten zijn lekker.
zwar-te piet heeft een muts met een veer. zwar-te piet heeft ook een oor-bel. de muts de veer de oor-bel
er zit-ten snoep-jes in de zak van piet.
een zak met pe-per-no-ten
een hulp-sint met pie-ten.
het boek van sint. in het boek schrijft sint de naam van kin-de-ren. sint leest in het boek.
het paard sint heeft een lief paard. het paard loopt op het dak.
Sint en piet op de boot. Sint heeft een stoom-boot
het paard van sint eet graag wortels.
piet klimt op het dak. hij heeft een pak-je. de schoorsteen de zak van piet
Sint zit op het paard. Piet heeft een pak-je.
Sint en piet zwaaien naar de kinderen.
Sint zit op een groot wit paard.
Sint komt naar school. Er zijn veel pieten.
de kin-de-ren gaan naar sint. ze zingen lied-jes voor sint. papa gaat ook mee.
sint heeft een boot. de boot vaart snel.
Sint en de pie-ten op de stoom-boot.
dit is ook een stoom-boot. uit de schoor-steen komt rook.
sint is al erg oud. hij geeft pak-jes aan de kin-de-ren.
sint heeft een mij-ter op zijn hoofd. de hoed van sint heet mij-ter.
de juf heeft een boot voor de kin-de-ren ge-maakt. ze spe-len met de boot. de stoom -boot
een gro-te stoom-boot op school.
Sint komt op school. de kin-de-ren zin-gen lied-jes. school
de gro-te kin-de-ren heb-ben ook pak-jes.
de jon-gen leest een ge-dicht-je voor.
dag sin-ter-klaas-je. tot ziens.