Weefsels Samenstelling van gelijksoortige cellen met gelijke of vergelijkbare functies, door intercellulaire contacten en een extracellulaire matrix verbonden zijn (histologie)
Soorten weefsels Epitheel Bindweefsel Spierweefsel Zenuwweefsel
Organen Opgebouwd uit wisselende combinaties van weefsels Huid Hart en Bloedvaten Lever Nier Testis Spieren Hart (bloedvaten / binnen het lichaam) Maag / Darmholte (buiten het lichaam)
Epitheel of Dekweefsel
Epitheel of Dekweefsel Vrije oppervlak van lichaam Binnenbekleding holle organen (spijsv., luchtwegen, bloedvaten) Aaneengesloten laag zonder celtussenstof Bevat geen bloedvaten / voeding vanuit bindweefsel Onderscheid in dekweefsel en klierweefsel
Dekweefsel 1 Eenlagig dekweefsel 2 Basaal membraan 3 Bindweefsel 4 Celtussenstof
Typen dekweefsel
Dekweefsels Huid Serosa Mucosa Verzamelnaam voor sereuze vliezen Bekleding lichaamsholten niet in verbinding met buitenwereld (bewegingen/glijden/vocht) Mucosa Dekweefsel naast epitheelcellen, de slijmbekercel. Op basaalmembraan / afdekkende functie / productie slijm (mucus) maag (gat in maagwand = maagzweer) Ontstoken / meer slijm productie (vaginale uitvloeiing / snotneus)
Sereuze vliezen Pleura (longvlies en borstvlies) Peritoneum (buikvlies) Endocard (binnenbekleding hartspieren) Epicard (buitenbekleding van hart) Pericard (vliezen hartenzakje) Endotheel (binnenbekledingbloedvaten) Meningen (hersenvliezen)
Muceuze Vliezen Slijmvliezen neus / keel / luchtwegen Slijmvliezen darmkanaal Slijmvliezen urinewegen en blaas Slijmvliezen geslachtsorgaan Slijmvliezen ogen (bindvlies)
Functies dekweefsel Bekleding en bedekking Opname en uitscheiding Prikkelopname Contractie
Klierweefsel Ontstaat na ingroei van dekweefsel in bindweefsel Basaalmembraan om weefsel heen In klierweefsel dringen bloedvaatjes naar binnen Maken uit grondstoffen eindproducten Klieren MET afvoerbuis (exocrien) Afgescheiden stoffen naar buiten (urine) Niet naar buiten (spijssverteringssappen Buisvormig (zweetklieren) Trosvormig (speekselklieren) Klieren ZONDER afvoerbuis (inwendig) Producten (hormonen) rechtstreeks in bloed Hormoonklieren (hypofyse / schildklier / bijschildklier / bijnieren)
Bindweefsel
Steunweefsel Bindweefsel Kraakbeen Been
Steunweefsel Cellen niet aaneengesloten Nadruk niet op celverband maar op door cellen gevormde tussencelstof Afhankelijk van opbouw celtussenstof Bindweefsel Kraakbeen Been
Bindweefsel Vele vormen (ontwikkeling celtussenstof) Grondvormen kunnen ook wijzigen (stervormige cellen) Door gelei-achtige celtussenstof vezels gevormd Collageen (lijmgevend) Bij koken lijmachtige stof Elastich Reticuline vezels
Soorten bindweefsel Vezelig bindweefsel Reticulair bindweefsel Stevig (collageen bind) veel vezels (pezen/banden) Losmazig bindweefsel weinig vezels (vulweefsel / vetdepot) Elastisch bindweefsel veel elastische vezels (wand grote slagaders) Omhulling en verbinding organen / geleideweg zenuwen en vaten Uitwisseling opbouw en afbraakstoffen vanuit weefselvocht (ook voeding dekweefsel, zelf geen bloedvaten) Bescherming tegen schadelijke invloed buitenaf (ontstekingsreactie) Reticulair bindweefsel Basisweefsel voor Bloedvormend weefsel / rode beenmerg / ontwikkeling typen bloedcellen Lymfatisch stelsel in lymfeknopen. Ook de milt Gele beenmerg (holte pijpbeenderen (veel vet maar geen bloedcellen vormend) Functies (vorming bloedcellen / afweer (nemen schadelijke bact op) Vetweefsel Oorsprong vezelig of reticulair met grote hoeveelheid vetcellen Vetcellen ontstaan doordat in bindweefsel vetdruppeltjes samenvloeien Vetcellen bestaan uit grotere vetdruppels omgeven door cytoplasma Opslag van vet als reserve (onderhuids bindweefsel / mensenterium (ophangband darm) Steun geven aan organen en weefsels (nieren vetlaag met collageen laag), gewrichten, oogkassen, wangen, voetzolen. Functie: met vet druk op lichaam opvangen Isolatiefunctie (vet is slechte warmtegeleider). Zorgt tevens voor vetafsluiting mylineschede (mergschede) rondom de zenuwceluitlopers, daardoor geen kortsluiten
Kraakbeen Celtussenstof betrekkelijk vast (toch vervormbaar) Kraakbeenlijm (chondrine) met wisselende hoeveelheid vezels Rijk aan vezels (veerkracht) Kraakbeencellen in groepjes ingekapseld in tussencelstof Bevatten geen bloedvaten (avasculair) Calcium en fosfor ontbreken
Kraakbeen Hyalien Elastisch Vezelig Tussencelstof doorschijnend Zeer dunne collagene vezels Bekleding gewrichtsvlakken Elastisch Tussencelstof is geelachtig Veel elastische vezels Oorschelpen / strotklepje Vezelig Tussencelstof dikke bundels collagene vezels Trekvast en drukbestendig Tussenwervels / schaambeenderen / symfyse (schaambeenvoeg)
Kraakbeen Door bekleding in gewrichten vormt een laag waardoor beweging soepel verloopt (verslijt / ruwe boteinden over elkaar) Vorming van botstukken (lengtegroei pijpbeenderen) Vormt soepele botverbinding (b.v. ribben en borstbeen, tussenwervelschijven tussen wervellichamen en wervels Vorm van bepaalde lichaamsdelen (oor, neus)
Been Tussencelstof zeer vast en niet vervormbaar (rijk aancalciumzouten) Collageenvezels en bloedvaten Door collageenvezels nog btje buigzaam Als ouder dan meer calciumzouten / brosse beenderen Vrij kleine beencellen (osteocyten) door fijne uitlopers met elkaar in verbinding. In concentrische lagen gerangschikt rondom kanalen van Havers (daarin bloedvaten) Afbraak stofwisseling door adertjes. Calciumzouten worden steeds aan en afgevoerd Geen dode materie
Beenweefsel
Spierweefsel
Spierweefsel Langgerekte cellen In cytoplasma groot aantal plasmadraden of spierfybrillen Fibrillen werken als omgekeerd elastiekje (door energiegebruik verkorten). Tegelijk verkorten / spier samentrekken Spierweefsels Glad Dwars Hart
Dwars Willekeurig Skeletspieren (spiervezels uit spiercellen waarvan tussenwanden verdwijnen) Nucleus zichtbaar In lange spiervezels langs zijkanten (originele spiercellen) Dunne eiwitdraden (actine) waar tussen dikke eiwitdraden (myosine)
Glad Onwillekeurig spieren Buikorganen Maag/darm Blaas Urineleiders Baarmoeder Diverse bloedvaten
Hartspierweefsel Tussenvorm Iets dwarsgestreept maar werking onwillekeurig Maar niet doorgezet Vezels soms duidelijk begrensd Celkernen op oorspronkelijke plaats (midden) Vezels vertakken zich soms Ruimte tussen vezels groter (losmazig bindweefsel
Zenuwweefsel
Zenuwweefsel Cellen met cellichaam en sterk vertakte uitlopers Daardoor in staat om prikkels (impulsen) over bepaalde afstanden door lichaam heen te geleiden Zeer samengesteld netwerk van verbindingen tussen weefsels waar prikkels opgevangen worden en weefsels waar prikkels tot reactie leiden Neuronen (Zenuwcellen) Glia- of Neurogliacellen (Steuncellen)
Neuronen Cellichaam met een celkern Een of meer dendrieten (korte uitlopers die impuls naar cellichaam toe geleiden) Een of meer neurieten (lange uitlopers die impuls van cellichaam af geleiden en aan uiteinden in verbinding staan met bv een spier (eindboompjes). Meeste uitlopers omgeven door mergschede en schede van Schwan (opgebouwd uit cellen), zorgt voor voeding zenuwcel. Myelineschede afzettingsproduct van cellen van Schwan (elektrische isolatie)
40 maal vergroot
Neurogliacellen Niet alleen voor steun maar ook rol bij voeding neuronen en bij afweerreacties schadelijke invloeden``