Piramide thema: zomertijd
heimwee
zuur (de smaak is zuur)
zoet (de smaak is zoet)
onderweg
moe zijn
zich vervelen
nederland
de matroos
het roer
opkomen ( de zon/ de maan)
de mast (van de boot)
het zeil (van de boot)
de (scheeps) toeter
de rots ( in de zee)
de hangmat
afscheid nemen
de walvis
Langzaam ( de schildpad loopt …..)
snel (het konijn loopt…….)
vol/ leeg (het glas is…..het glas is…..)
even vol
even leeg
de (water) bel
Knippen (met een schaar)
(het papier) scheuren
(het papier) vouwen
schuin omhoog
Tegelijk (roeien)
(stof) opzuigen
drijven
zinken
spuiten (van laag naar hoog)
vullen (de bak met water vullen)
legen (een emmer leeg gooien)
stromend (water)
apart (scheiden/ uit elkaar halen)
de temperatuur
lauw (koud/warm water samen)
klotsen (het water klotst tegen de rots)
het rietje ( het rietje in een glas helder water)
de trechter
de zandloper