Grammatica hoofdstuk 2 blz 68-69

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Het werkwoordelijk gezegde
Advertisements

Herhaling van hoofdstuk
naamwoordelijk gezegde
Het onderdeel grammatica begint op blz. 206
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Basisschool de Wester 9 mei 2014.
Taalkunde Grammatica A
Voorzetsels.
'Om mijn oud woonhuis peppels staan'
Taalkunde Grammatica A
Stappenplan ontleden Enkelvoudige zinnen.
het werkwoordelijk gezegde
Grammatica Nederlands
HERHALING ZINSLEER.
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
Wat is de persoonsvorm?. Wat is de persoonsvorm?
Woordenschat Groep 5 Thema 4, les 3
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Hoofdstuk 3 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 2 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
De persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
De stam van het werkwoord
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Het voorzetselvoorwerp Grammatica Havo 2. Opdracht 1 maken. Hoeveel voorzetsels kun je invullen op de stippellijnen? Onderstreep het werkwoord dat bij.
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
Werkwoorden en tijden van het werkwoord. Spoorboekje Oefening werkwoorden Uitleg werkwoorden Uitleg tijden Oefening tijden Wat gaan we leren? Jullie kunnen.
Werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en de werkwoorden
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
Lijdend Voorwerp Juni 2014.
Werkwoordsvormen, voorzetsels en voegwoorden
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Hoofdstuk 5 Spelling Persoonsvorm in de verleden tijd: zwakke werkwoorden.
Tangconstructies ‘Tangconstructie: grote afstand tussen delen die eigenlijk bij elkaar horen. Hierdoor wordt de zin minder goed leesbaar. ‘ De meest gemaakte.
persoonsvorm de De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Woordenschat Letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Hoofdstuk 5 Grammatica zinsdelen Meewerkend voorwerp.
lopen, vallen, gamen, nadenken
Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
Grammatica voorzetselvoorwerp.
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Woordenschat H4 In deze powerpoint: Opfrissen: Wat is een voorzetsel?
Werkwoordelijk gezegde en werkwoordelijke uitdrukking
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Betrekkelijk voornaamwoord
Hoofdstuk 2 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Werkwoorden Hele werkwoord: wij-vorm tegenwoordige tijd Stam: ik-vorm tegenwoordige tijd Persoonsvorm: Belangrijkste werkwoord in de zin.
Lezen H1 t/m H3 In deze PowerPoint: Op onderwerp: Op leesstrategie:
voorzetselvoorwerpszin
Wedekerend ww en vnw Wederkerig vnw
Woorden/uitdrukkingen met een vast voorzetsel
Meewerkendvoorswerpzin
Blok 2: Grammatica zinsdelen
Stappenplan werkwoordspelling
Grammatica Stappenplan wg of ng??.
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
De apen aan de andere kant van het hek kregen vandaag heel wat grappige mensen te zien
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
Grammatica (redekundig)
lopen, vallen, gamen, nadenken
Grammatica zinsdelen 2havo, periode 2a.
Zinsdelen Uitleg met voorbeelden
Stappenplan werkwoordspelling
Grammatica: werkwoorden
ZINSDELEN HAVO-2.
Transcript van de presentatie:

Grammatica hoofdstuk 2 blz 68-69 VMBO 2

Doel van de les Onderscheid kunnen maken tussen: Werkwoordelijk gezegde met ‘te’of ‘aan het’ Werkwoordelijke uitdrukking

Werkwoordelijk gezegde met ‘te’ of ‘aan het’ Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de werkwoorden in een zin. vb Onder de paraplu/ liepen/ twee kinderen/ te zingen. pv: liepen wg: liepen te zingen Als ‘te’ en ‘aan het’ direct voor een werkwoord staan dan horen ze bij het werkwoordelijk gezegde

Zingend liepen de kinderen onder de paraplu. Wat is de persoonsvorm? Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Zingend /liepen/ de kinderen /onder de paraplu. pv: liepen wg: liepen Wat is zingend?

Zingend /liepen/ de kinderen /onder de paraplu Zingend /liepen/ de kinderen /onder de paraplu. pv: liepen wg: liepen bwb: zingend

Werkwoordelijke uitdrukking Soms is een werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking. Een werkwoordelijke uitdrukking is een vaste combinatie van een werkwoord met andere woorden. Vb op de kast jagen.

De leerlingen jaagde de nieuwe docent op de kast. Deze combinatie jaagde op de kast (oftewel op de kast jagen) Heeft een speciale figuurlijke betekenis. De leerlingen jaagde de nieuwe docent niet letterlijk op de kast. De leerlingen maakten hem boos of kwaad. Het werkwoord en de andere woorden van de uitdrukking vormen samen het werkwoordelijk gezegde.