1.There’s Tim! Look, he's wearing his new jeans. 2.What are you doing? We are doing our homework. Je gebruikt de present continuous voor iets dat nu aan de gang is of wat iemand nu aan het doen is. (zin 1/2) Vorm: to be (am, are, is) + ww-ing Voorbeeld: She is calling her friend. De Present Continuous
3.I can't wait to get home. I'm reading a great book! 4.She is doing research on school meals. Dit geldt ook voor dingen die misschien niet op dit exacte moment aan de gang zijn, maar waar je wel mee bezig bent zoals het lezen van een boek (zin 3/4). Let op! Soms moet je wanneer je -ing achter een werkwoord zet ook de spelling veranderen.
Veranderingen in de spelling van werkwoorden: to have I'm having lunch to give She’s not giving up. Bij een werkwoord dat eindigt op een -e, vervalt die -e! to get we’re getting ready to sit I’m sitting next to him. Wanneer een werkwoord met één lettergreep eindigt op één klinker + medeklinker, verdubbelt deze medeklinker wanneer je –ing toevoegt (zie voorbeeld).
Now, show what you know! (Gebruik de present continuous) •Davy is walking home from school.(to walk) 1 I _______ my new sneakers today. (to wear) 2 We _______ a difficult test right now. (to make) 3 What ___ you _____ ? Orange juice! (to drink) 4 Jason _______ the guitar. (to play) 5 I _______ some new dance moves. (to practise) 6 My parents _______ TV. (to watch) 7 Mr Harper _______ us grammar. (to teach) 8 You __ not _____ to me! (to listen)