“Geteld en betaald”
David
1 Kronieken 21: 1-27 1Satan keerde zich tegen Israël en zette David ertoe aan in Israël een volkstelling te houden. 2De koning zei tegen Joab en tegen de bevelhebbers van het leger: ‘Houd in Israël een volkstelling, van Berseba tot Dan, en breng mij de uitslag, zodat ik weet hoe groot het is.’ 3Joab antwoordde: ‘Al zou de HEER zijn volk nog honderdmaal zo groot maken als nu, mijn heer en koning, het blijven allen dienaren van mijn heer. Dus waarom wilt u dit? Waarom zou u schuld op Israël laden?’ 4Maar het woord van de koning was wet, dus ging Joab op weg. Hij trok heel het land door, en ten slotte kwam hij weer terug in Jeruzalem. 5Hij meldde de uitkomst van de volkstelling aan David: Israël telde één miljoen honderdduizend mannen die de wapens konden hanteren en Juda vierhonderdzeventigduizend. 6Omdat de opdracht van de koning Joab tegen de borst stuitte, had hij de stammen Levi en Benjamin niet ingeschreven. 7Het was slecht in Gods ogen dat dit was gebeurd, daarom strafte hij Israël. 8Hierop zei David tegen God: ‘Ik heb ernstig gezondigd met mijn daad. Vergeef uw dienaar zijn zonde; ik ben een dwaas geweest.’ 9De HEER sprak tot Gad, de ziener van David:
1 Kronieken 21: 1-27 (vervolg) 10‘Ga naar David en zeg hem: “Dit zegt de HEER: Hier heb je drie straffen. Kies er een uit; die zal ik je opleggen.”’ 11Gad ging naar David en zei tegen hem: ‘Dit zegt de HEER: Alsjeblieft, wat heb je liever? 12Drie jaar hongersnood, drie maanden – voortdurend belaagd door het zwaard van je tegenstanders – opgejaagd worden door je vijanden, of drie dagen getroffen worden door het zwaard van de HEER: de pest in het land, een engel van de HEER die in het hele gebied van Israël dood en verderf zaait? Zegt u maar wat voor antwoord ik moet geven aan degene die mij gezonden heeft.’ 13David antwoordde: ‘Ik ben in het nauw gedreven! Liever val ik in handen van de HEER, wiens mededogen zeer groot is, dan dat ik in mensenhanden val.’ 14De HEER liet in Israël de pest uitbreken. Zeventigduizend Israëlieten vonden de dood. 15God stuurde zijn engel ook naar Jeruzalem om daar dood en verderf te zaaien, maar toen hij het onheil zag dat werd aangericht, begon hij het te betreuren. ‘Genoeg!’ zei hij tegen de engel. ‘Laat je hand zakken!’ De engel van de HEER stond bij het bergterras waar de Jebusiet Ornan zijn graan dorste.
1 Kronieken 21: 1-27 (vervolg) 16Toen David opkeek zag hij de engel van de HEER tussen aarde en hemel staan, het blanke zwaard uitgestrekt over Jeruzalem. David en de oudsten wierpen zich, gehuld in een boetekleed, ter aarde 17en David zei tegen God: ‘Ik was het toch die opdracht heeft gegeven tot een volkstelling? Ik ben het die gezondigd heeft; ik ben het die verkeerd heeft gehandeld. Maar deze arme schapen, wat hebben zij misdaan? HEER, mijn God, hef uw hand toch op tegen mij en mijn familie, in plaats van uw volk met deze plaag te treffen!’ 18De engel van de HEER droeg Gad op tegen David te zeggen dat hij naar de dorsvloer van de Jebusiet Ornan moest gaan om daar een altaar voor de HEER op te richten.19David ging naar boven, zoals Gad hem in naam van de HEER had opgedragen. 20Ook Ornan had, toen hij opkeek, de engel zien staan. Zijn vier zonen, die bij hem waren, verstopten zich, maar Ornan ging door met dorsen. 21David ging naar Ornan. Zodra hij David zag naderen, ging hij hem vanaf de dorsvloer tegemoet en knielde voor hem neer.
1 Kronieken 21: 1-27 (vervolg) 22David zei tegen hem: ‘Verkoop mij het terrein waarop u uw graan dorst, zodat ik er een altaar kan bouwen voor de HEER. Ik zal u er de volle prijs voor betalen, zodat het volk van deze plaag wordt verlost.’ 23Ornan antwoordde: ‘Neem het, mijn heer en koning, en doe wat goed is in uw ogen. Alstublieft: mijn runderen voor het brandoffer, mijn dorsslede als brandhout en mijn koren voor het graanoffer, dit alles schenk ik u.’ 24‘Nee,’ antwoordde koning David, ‘ik wil er de volle prijs voor betalen. Ik ga niet iets dat van u is aan de HEER opdragen, en geen brandoffer brengen dat me niets heeft gekost.’ 25David betaalde Ornan zeshonderd sjekel goud voor het terrein. 26Hij bouwde er een altaar voor de HEER en bracht brandoffers en vredeoffers. Hij riep de HEER aan, en de HEER antwoordde hem door vanuit de hemel vuur te laten neerdalen op het altaar waarop het brandoffer lag. 27En de HEER droeg de engel op zijn zwaard weer in de schede te steken.
Vragen: Waarom was het zo verkeerd een volkstelling (legertelling) te houden? Wat bewoog David om een volkstelling te houden?
Exodus 30: 11-16 11De HEER zei tegen Mozes: 12‘Als je onder de Israëlieten een telling houdt, moeten allen die geregistreerd worden de HEER losgeld betalen voor hun leven, om te voorkomen dat de telling hun noodlottig wordt. 13Ieder die meegeteld wordt moet een halve sjekel betalen, volgens het ijkgewicht van het heiligdom, twintig gera per sjekel; de heffing voor de HEER bedraagt de helft daarvan. 14Ieder die meegeteld wordt, iedereen van twintig jaar of ouder, moet deze heffing voor de HEER betalen. 15Rijken dragen als losprijs voor hun leven niet meer af dan een halve sjekel, armen niet minder. 16Het losgeld dat je van de Israëlieten in ontvangst neemt, moet gebruikt worden voor de dienst in de ontmoetingstent. De losprijs die de Israëlieten voor hun leven betalen, zal ervoor zorgen dat de HEER hen niet vergeet.’
1 Samuel 8: 6-8 6Samuel vond het ontoelaatbaar dat ze om een koning vroegen. Daarom richtte hij een gebed tot de HEER, 7maar die antwoordde: ‘Geef gehoor aan de stem van het volk, aan alles wat ze je vragen. Jou verwerpen ze niet. Ze verwerpen juist mij als hun koning. 8Zo is het altijd gegaan, vanaf de dag dat ik hen uit Egypte heb geleid tot nu toe. Ze hebben mij de rug toegekeerd en andere goden gediend, en zo vergaat het nu ook jou.
Vragen: Waarom was het zo verkeerd een volkstelling (legertelling) te houden? Wat bewoog David om een volkstelling te houden?
1 Johannes 1: 8-10 8Als we zeggen dat we de zonde niet kennen, misleiden we onszelf en is de waarheid niet in ons.9Belijden we onze zonden, dan zal Hij, die trouw en rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad. 10Als we zeggen dat we nooit gezondigd hebben, maken we Hem tot een leugenaar en is Zijn woord niet in ons.
1 Petrus 1: 18-19 18U weet immers dat u niet met zoiets vergankelijks als zilver of goud bent vrijgekocht uit het zinloze leven dat u van uw voorouders had geërfd, 19maar met kostbaar bloed, van een lam zonder smet of gebrek, van Christus. 1 Timotheus 2: 5-6 5Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, 6die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen