Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord
Woordbenoemen Welke soorten woorden zijn er? Hoe kun je die woordsoorten herkennen?
. Benoem de woorden in deze zin: Edu van Rijn heeft alle leerlingen een uitnodiging voor het bijzondere schoolfeest gestuurd.
. Edu van Rijn heeft alle leerlingen een uitnodiging voor het bijzondere schoolfeest gestuurd. Benoem: - leerlingen - uitnodiging - schoolfeest
Zelfstandig naamwoord Verwijst naar een mens, dier, ding of verschijnsel Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord plaatsen. kunt zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud of meervoud zetten. Je kunt van zelfstandige naamwoorden verkleinwoorden maken. - Het/een schoolfeest - Schoolfeest - schoolfeesten - Schoolfeest - schoolfeestje
. Edu van Rijn heeft alle leerlingen een uitnodiging voor het bijzondere schoolfeest gestuurd. Benoem: Edu van Rijn
Eigennaam Mensen, dieren, dingen en verschijnselen kunnen ook een naam hebben = eigennaam Je kunt geen lidwoord voor een eigennaam zetten. Eigennamen kun je niet verkleinen Eigennamen kunnen niet in het meervoud staan.
. Edu van Rijn heeft alle leerlingen een uitnodiging voor het bijzondere schoolfeest gestuurd. Benoem: - Een - Het
Lidwoord Een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord. - Bepaalde lidwoorden: de, het *de = mannelijke en vrouwelijke woorden en meervoud) *het = onzijdige woorden - Onbepaald lidwoord: een (alle woorden)
. Edu van Rijn heeft alle leerlingen een uitnodiging voor het bijzondere schoolfeest gestuurd. Benoem: bijzondere
Bijvoeglijk naamwoord Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Het boek is spannend Het spannende boek Spannend – spannender - spannendst
. Edu van Rijn heeft alle leerlingen een uitnodiging voor het bijzondere schoolfeest gestuurd. Benoem: voor
Voorzetsel Voorzetsels zijn woorden die je kunt invullen voor … het kooitje of voor ... de feestdagen: voor, in op, achter, bij enz. het kooitje. gedurende, tijdens, na, voor etc, de feestdagen. Daarnaast zijn er ook nog voorzetsels die je niet voor deze woorden kunt zetten: ondanks, volgens, te, per etc. Om vragen als waarmee en waardoor en vaak ook waar en wanneer te beantwoorden moet het zinsdeel met een voorzetsel beginnen. Een voorzetsel is altijd deel van een zinsdeel
. Edu van Rijn heeft alle leerlingen een uitnodiging voor het bijzondere schoolfeest gestuurd. Benoem: alle .
Telwoorden We kennen twee soorten telwoorden: Hoofdtelwoorden: getal - Een bepaald hoofdtelwoord geeft een precieze hoeveelheid of een precies aantal aan. Voorbeelden: een, vijf, 14, duizend - Een onbepaald hoofdtelwoord geeft een aantal aan dat vaag of niet precies is. Voorbeelden: veel, weinig, enkele, verschillende, alle, wat
Telwoorden Rangtelwoorden: volgorde - Een bepaald rangtelwoord noemen een precies deel van een reeks. Ze eindigen altijd op -ste of -de. Voorbeelden: eerste, vijfde, duizendste. - Een onbepaald rangtelwoord geeft een deel van een reeks, dat enigszins vaag blijft. Ook deze woorden eindigen op -ste of -de. Er zijn vier onbepaald rangtelwoorden: zoveelste, hoeveelste, laatste, middelste
Bijwoord Er zijn drie soorten bijwoorden. 1. Bijwoorden die iets zeggen over de hele zin 2. Bijwoorden die iets zeggen van een werkwoord 3. Bijwoorden die iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
1. Bijwoorden die iets zeggen over de zin in zijn geheel A. bijwoorden van tijd Morgen zal ik die brief versturen Mijn opa zong vervolgens een schunnig liedje. B. Bijwoorden van plaats Hier ligt Napoleon begraven. We gaan rechtsaf.
1. Bijwoorden die iets zeggen over de zin in zijn geheel C. Modale bijwoorden; daarmee kun je iets speciaals over de zin uitdrukken: Je komt toch? Ik heb het niet gedaan! Wil je dat echt doen? Andere voorbeelden van modale bijwoorden: Wel, eigenlijk, misschien, waarschijnlijk, ook, desondanks, niettemin, soms, etc.
1. Bijwoorden die iets zeggen over de zin in zijn geheel D. Vragende bijwoorden Vragende bijwoorden vragen naar tijd, plaats, reden, oorzaak, richting etc. Het antwoord op een vragend bijwoord is een bijwoordelijke bepaling. Wanneer hebben jullie elkaar ontmoet? Waarom doe je dat nu? Let op: de woorden wie/wat/welk(e)/wat voor {een} zijn geen vragende bijwoorden, maar vragende voornaamwoorden (ze vragen naar een persoon, dier of ding)
2. Bijwoorden die iets zeggen van een werkwoord. Een bijwoord kan ook iets zeggen van een werkwoord. Jan lost het probleem slim op. > Slim zegt iets over de manier waarop Jan het probleem oplost. Zij schijnt hard te kunnen rennen. > Hard zegt iets over het werkwoord rennen.
3. Bijwoorden die iets zeggen over een ander bijwoord of bijvoeglijk naamwoord Een bijwoord kan iets zeggen over een ander bijwoord: Ze schaatst erg snel. Een bijwoord kan iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord: Zij is ontzettend blij. Jij hebt wel een heel groot stuk taart genomen.
Moeilijke gevallen De deskundigen verschillen van mening over het benoemen van sommige woordsoorten. Hieronder staan een paar twijfelgevallen en de manier waarop je ze volgens ons moet benoemen.
Bijzondere gevallen Sommigen, velen (zelfstandig gebruikt) = onbepaald hoofdtelwoord Een paar, een aantal = onbepaald hoofdtelwoord onderste, bovenste= bijvoeglijk naamwoord Vrijdag= zelfstandig naamwoord